201211548/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert,
[appellante B], gevestigd te Rijsbergen, gemeente Zundert, en
[appellant C], wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 november 2012 in zaak nr. 12/2106 in het geding tussen:
[appellant A],
[appellante B],
[appellant C]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2011 heeft het college de op 21 november 2011 aangezegde stillegging van de bouwwerkzaamheden voor een kas op het perceel aan de Oude Boomkenweg ongenummerd te Rijsbergen (hierna: het perceel) aan [appellant A] schriftelijk bevestigd. Voorts is aan hem een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het staken en gestaakt houden van deze bouwwerkzaamheden.
Bij besluit van 20 maart 2012 heeft het college het door [appellant C] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant A] en [appellante B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2012 vernietigd, voor zover het bezwaar van haar ongegrond is verklaard, dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Voorts heeft de rechtbank het door [appellant C] en [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A], [appellante B] en [appellant C] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.A.J. Braspenning en J.J.M. de Groot Msc, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het hoger beroep is mede ingesteld door [appellante B] De rechtbank heeft haar beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 maart 2012 ten aanzien van haar vernietigd en haar bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. [appellante B] heeft in hoger beroep, behoudens een verwijzing naar hetgeen in beroep is aangevoerd, geen redenen aangevoerd, waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak ten aanzien van de gegrondverklaring van haar beroep en de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar onjuist, dan wel onvolledig is. Het hoger beroep van [appellante B] dient reeds daarom ongegrond te worden verklaard.
2. Het hoger beroep is voorts mede ingesteld door [appellant C]. De rechtbank heeft zijn beroep gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar ongegrond verklaard. [appellant C] heeft, behoudens een verwijzing naar hetgeen in beroep is aangevoerd, geen redenen aangevoerd, waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak ten aanzien van de ongegrondverklaring van zijn beroep onjuist, dan wel onvolledig is. Het hoger beroep van [appellant C] dient reeds daarom ongegrond te worden verklaard.
3. [appellant A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden, nu het college voor de bouw van een kas op het perceel bij besluit van 27 november 2002 vergunning heeft verleend.
3.1. Niet in geschil is dat bij besluit van 27 november 2002 aan [appellant C] bouwvergunning is verleend voor de bouw van een kas op de plaats waar [appellant A] is gestart met de bouwwerkzaamheden. Die bouwvergunning is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, op verzoek van [appellant C] bij besluit van 27 februari 2003 ingetrokken. Dat het college geen intrekkingsbesluit kan overleggen, betekent niet dat het niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bouwvergunning is ingetrokken. Uit de vernietigingslijst, behorende bij de door het college overgelegde "verklaring van vernietiging archiefbescheiden" van 29 juli 2009, blijkt dat het college op die datum het volgende heeft vernietigd: "Bouwvergunningen: Ingetrokken vergunning [appellant C]/[locatie] Rijsbergen/bouwen van een kas/verleend 27-11-2002/ingetrokken 27-02-2003". De term besluit wordt weliswaar niet gehanteerd in de vernietigingslijst, maar, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit de lijst dat in geen van de genoemde vernietigde documenten expliciet wordt vermeld dat het besluiten betreft. Voorts wordt steun gevonden in een brief van het college van 17 maart 2003 aan [appellant C], waarin het college refereert aan de intrekking van de bouwvergunning en als gevolg daarvan heeft besloten het bedrag aan verschuldigde leges met 50 % te verminderen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat het de bij besluit van 27 november 2002 verleende bouwvergunning bij besluit van 27 februari 2003 heeft ingetrokken.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het intrekkingsbesluit aan [appellant C] bekend is gemaakt. Uit het gemeentelijke postregistratiesysteem Docman blijkt dat het college op 19 december 2002 een document van [appellant C] heeft ontvangen en op 27 februari 2003 een document heeft gestuurd aan [appellant C]. Blijkens de verkorte inhoud van dit systeem betreft dit de intrekking van de verleende bouwvergunning voor het oprichten van een tuinbouwbedrijf op het perceel. Verder wordt voor dit standpunt steun gevonden in een brief van [appellant C] van 18 april 2003 aan het college, in reactie op de brief van 17 maart 2003, waarin hij tot tweemaal refereert aan de intrekking van de bouwvergunning. Hieruit kan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, worden afgeleid dat het college bij brief van 27 februari 2003 het besluit tot intrekking van de bouwvergunning aan [appellant C] bekend heeft gemaakt.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen de zonder omgevingsvergunning uitgevoerde bouwwerkzaamheden op het perceel.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep van [appellant A] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
531-776.