201209157/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (voordien de raad voor rechtsbijstand ‘s-Hertogenbosch; hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 augustus 2012 in zaak nr. 10/1727 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2007 heeft de raad een aan [wederpartij] verleende toevoeging voor rechtsbijstand door mr. A.F.Th.M. Heutink ingetrokken.
Bij besluit van 29 april 2008 is de raad van de intrekking teruggekomen.
Bij besluit van 3 november 2008 heeft de raad het door Heutink daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2010, met zaaknummers 08/4284 en 08/1993, heeft de rechtbank het door Heutink daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 november 2008 vernietigd en bepaald dat de raad een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 20 april 2010 heeft de raad uitvoering gegeven aan deze uitspraak, het door Heutink tegen het besluit van 29 april 2008 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de toevoeging ingetrokken.
Bij uitspraak van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 april 2010 vernietigd en bepaald dat de raad een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft de raad uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak en het door [wederpartij] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft een reactie op het nieuwe besluit en een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nadere memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. P.S.J. de Koning, beiden werkzaam bij de raad, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. D. Zeewuster, advocaat te Duiven, en G.M. [wederpartij]-Brouwers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken indien op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft.
Volgens het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek), aantekening 8 bij artikel 34g van de Wrb, kan pas van zwaarwegende omstandigheden worden gesproken indien een vordering of geldsom oninbaar is, bijvoorbeeld wegens faillissement of omdat conservatoir derdenbeslag is gelegd op de geldsom dan wel de vordering, waardoor de geldsom niet binnen afzienbare tijd beschikbaar is. Een en ander moet aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld met een vonnis of een brief van de deurwaarder. Indien de rechtzoekende de opbrengst van de zaak voor een bepaald doel wil bestemmen of al heeft bestemd, is er geen sprake van zwaarwegende omstandigheden. Voorbeelden zijn de aflossing van een schuld (voor specifieke uitgaven als de aankoop van een woning of andere goederen) of een pensioenvoorziening.
3. Bij besluit van 20 april 2010 heeft de raad, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 18 februari 2010, de aan [wederpartij] verleende toevoeging ingetrokken. [wederpartij] heeft uit de zaak waarvoor de toevoeging was verstrekt na schikking een vordering verkregen ter hoogte van € 161.204,00, hetgeen hoger is dan 50% van het heffingvrij vermogen, en er zijn geen zwaarwegende omstandigheden die zich tegen de intrekking verzetten. Dat [wederpartij] van het ontvangen bedrag diverse geldleningen heeft afgelost, is niet van belang voor de resultaatsbeoordeling van de rechtsbijstand, aldus de raad.
4. Bij de thans aangevallen uitspraak van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank overwogen dat de raad, gelet op het resultaat van de zaak, gehouden was de verleende toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken, tenzij sprake is van zwaarwegende omstandigheden. De rechtbank heeft tevens overwogen dat de raad zich bij het bestreden besluit op bezwaar van 20 april 2010 terecht op het standpunt heeft gesteld dat die zich niet voordoen als de rechtzoekende de opbrengst voor het aflossen van leningen wil bestemmen. De rechtbank heeft dat besluit evenwel vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat de raad zich er niet over heeft uitgelaten of het betoog van [wederpartij] dat de vordering oninbaar is omdat conservatoir derdenbeslag op zijn bezittingen is gelegd, dan wel de vordering gecedeerd is, dan wel een incassoprocedure is gestart of een dagvaarding is uitgebracht, leidt tot het aannemen van zwaarwegende omstandigheden.
5. De raad betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bedrag van de schikking is betaald door de wederpartij en de vordering aldus is geïnd. [wederpartij] heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat hij de geldsom heeft ontvangen en daarvan schulden heeft betaald. Dat hij zich daarbij genoodzaakt voelde schulden die waren ontstaan ter financiering van de terugbetaling van leenbijstand, die was verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud, met voorrang te voldoen om grotere problemen te voorkomen, doet er niet aan af dat hij de beschikking heeft gehad over de geldsom. De aangevoerde en door de rechtbank aan de vernietiging ten grondslag gelegde omstandigheden deden zich niet voor, zodat de raad daarop ook niet verder had hoeven ingaan en er geen grond is voor het oordeel dat het besluit op bezwaar van 20 april 2010 aldus onvoldoende is gemotiveerd.
6. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 20 april 2010 ongegrond verklaren.
7. Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft de raad, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op het door Heutink gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat aan het besluit van 27 augustus 2012 de grondslag is ontvallen. Reeds om die reden dient dat besluit te worden vernietigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 augustus 2012 in zaak nr. 10/1727;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 27 augustus 2012, kenmerk md/121392.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
18-729