201208978/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 augustus 2012 in zaak nr. 12/83 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en het milieuneutraal veranderen of veranderen van de werking van een inrichting verleend ten behoeve van het wijzigen van reeds verleende vergunningen met betrekking tot verbouw, uitbreiding en nieuw te bouwen varkensstallen op het adres [locatie] te Markelo.
Bij besluit van 6 december 2011 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen, het college en [vergunninghoudster] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2013, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door drs. J.E. Boswinkel, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.G.B. Kamst en ing. L.B. Masseus, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en ing. R.B.M. Aagten, als partij gehoord.
Overwegingen
1. De aangevraagde wijzigingen hebben betrekking op het verhogen van de uitlaten van de luchtwassers, een beperkt gewijzigde uitvoering van een laaddock bij stal G en stal H, een gewijzigde uitvoering van het achterste gedeelte van stal F waardoor de situering van laaddock, cv-ruimte en installaties uit de stallen G en H wordt gewijzigd, het verplaatsen van enkele silo's en het verplaatsen van de opslag van spuiwater. Volgens de bij de omgevingsvergunning behorende tekeningen is voorzien in drie extra silo's. Niet in geschil is dat door de aangevraagde wijzigingen diercategorieën, aantallen, stalsystemen en verdeling van de dieren over de stallen niet wijzigen.
1.1. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte niet nader is onderzocht of de aangevraagde wijzigingen niet zullen leiden tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu, ondanks dat de afstand tussen de milieubelastende bronnen en de nabij gelegen burgerwoningen afneemt en enkele geluidsbronnen hoger komen te liggen.
1.2. Ingevolge artikel 2.6, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) vervangt een met toepassing van dit artikel verleende omgevingsvergunning met ingang van het tijdstip waarop zij in werking treedt, de eerder met betrekking tot het betrokken project verleende omgevingsvergunningen, voor zover het de inrichting of het mijnbouwwerk betreft. Deze omgevingsvergunningen vervallen op het tijdstip waarop de met toepassing van dit artikel verleende omgevingsvergunning onherroepelijk geworden.
1.3. Bij besluit van 12 december 2011 is aan [vergunninghoudster] voor de inrichting een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend. Met de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013 in zaak nr. 201201163/1/A4 is die vergunning onherroepelijk geworden en dient deze, gelet op artikel 1.2, derde lid, van de Invoeringswet Wabo, te worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Gelet op artikel 2.6, vierde lid, van de Wabo moet het ervoor worden gehouden dat de thans in geding zijnde omgevingsvergunning, voor zover het de inrichting betreft, ten gevolge van het onherroepelijk worden van de met een omgevingsvergunning gelijk te stellen revisievergunning is vervallen. Voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de activiteit 'milieuneutraal veranderen of veranderen van de werking van een inrichting' moet dan ook worden geoordeeld dat het belang bij het beroep in zoverre is vervallen. Gelet hierop laat de Afdeling deze beroepsgrond buiten beschouwing.
2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte is beslist op een incomplete aanvraag. Hiertoe voeren zij aan dat bij de besluitvorming ten onrechte geen rekening is gehouden met de ten tijde daarvan reeds aangevraagde revisievergunning. Voorts voeren zij aan dat is miskend dat ten onrechte is nagelaten een werktuigenberging annex werkplaats in stal F in de aanvraag op te nemen.
2.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college diende te beslissen op grondslag van de aan de orde zijnde aanvraag. Reeds hierom bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij zijn besluitvorming rekening diende te houden met de omstandigheid dat tevens een aanvraag om revisievergunning was ingediend, waarop op 12 december 2011 is beslist. Nu voorts een werktuigenberging niet is aangevraagd, kon het college daarvoor geen omgevingsvergunning verlenen. Deze beroepsgrond ziet derhalve niet op feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het in geding zijnde besluit en kunnen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet leiden tot het oordeel dat het college ten onrechte het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, voor zover thans nog aan de orde, in het besluit op bezwaar heeft gehandhaafd.
Het betoog faalt.
3. [appellant] en anderen hebben eerst in hoger beroep aangevoerd dat de aanvraag onjuiste gegevens bevat. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en appellanten dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen hadden behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
392