201207421/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Doetinchem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2012 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intersnack Nederland B.V. (hierna: Intersnack) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een productiebedrijf, gespecialiseerd in het verwerken en verhandelen van pinda's en noten in de ruimste zin des woords, aan de Havenstraat 62 te Doetinchem.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A. Wols, en het college, vertegenwoordigd door W. Halfman en M. Tanke, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Daartoe voert het aan dat [appellant] op een afstand van ruim 800 meter van de inrichting woont en de geurbelasting op zijn woning 0,5 odourunit per kubieke meter bedraagt.
1.1 Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
1.2. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor een inrichting wordt verleend, zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van deze inrichting kunnen worden ondervonden, belanghebbenden.
1.3. In het verweerschrift stelt het college dat geur van de fabriek bij wind uit de zuidelijke richtingen is waar te nemen op het adres [locatie], de woning van [appellant]. Hieruit volgt dat [appellant] ter plaatse van zijn woning milieugevolgen kan ondervinden van de inrichting, zodat hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt. Dat de geurbelasting van de inrichting, naar het college stelt, bij de woning van [appellant] toelaatbaar kan worden geacht is, anders dan het college stelt, in dit verband niet relevant. Gelet hierop bestaat, anders dan het college stelt, dan ook geen aanleiding om het beroep van [appellant] om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.
2. Alvorens aan de inhoud van het beroep kan worden toegekomen moet de vraag worden beantwoord of [appellant] belang heeft bij een uitspraak op zijn beroep.
2.1. Op 1 januari 2013 zijn in werking getreden het Besluit van 31 oktober 2012 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht en enkele andere besluiten (nieuwe activiteiten, integratie Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer, vereenvoudigingen en reparaties in het Activiteitenbesluit milieubeheer) (hierna: het wijzigingsbesluit). Voorts is op die datum in werking getreden het Besluit van 14 september 2012 tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (agrarische activiteiten in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer), waarbij de citeertitel van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer is gewijzigd in Activiteitenbesluit milieubeheer.
Bij het wijzigingsbesluit zijn het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd.
In artikel II, aanhef en onderdeel G, aanhef en onder 5 en a, van het wijzigingsbesluit is bepaald dat bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht als volgt wordt gewijzigd: categorie 9.4, onderdeel a, vervalt.
In categorie 9.4, onderdeel a, van bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht, waren als categorie van vergunningplichtige inrichtingen aangewezen: inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken of verwerken van voedingsmiddelen, genotmiddelen of grondstoffen daarvoor waarbij:
1o. de gezamenlijke nominale belasting op bovenwaarde van continu-ovens meer bedraagt dan 200 kW;
2o. voor het vervaardigen, bewerken of verwerken gebruik wordt gemaakt van een of meer andere apparaten dan continu-ovens met een individuele nominale belasting op bovenwaarde van meer dan 130 kW of een aansluitwaarde van meer dan 130 kW.
2.2. Uit de aanvraag blijkt dat in de inrichting van Intersnack continu-ovens met een gezamenlijke nominale belasting op bovenwaarde van meer dan 200 kW worden gebruikt. Voorts was en is er geen andere categorie die de inrichting vergunningplichtig maakte. Uit het voorgaande volgt dat de inrichting van Intersnack waarop de verleende revisievergunning ziet vanaf 1 januari 2013 niet langer tot een categorie van inrichtingen gerekend kan worden waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) vergunning is vereist.
2.3. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover hier van belang, worden voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichtingen, een vergunning in werking en onherroepelijk was, de voorschriften van die vergunning gedurende drie jaar na het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichtingen, aangemerkt als maatwerkvoorschriften, mits de voorschriften van die vergunning vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften en voor zover dit besluit op de inrichting van toepassing is.
Nu de bij het bestreden besluit verleende vergunning niet voor 1 januari 2013 onherroepelijk was, zijn er geen voorschriften die ingevolge artikel 6.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden aangemerkt als maatwerkvoorschriften. Voorts is er geen ander overgangsrecht dat voor doorwerking zou kunnen zorgen. De door [appellant] met zijn beroep beoogde gehele of gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit heeft geen gevolgen voor de mogelijkheid om ter plaatse een inrichting te drijven overeenkomstig de aanvraag van Intersnack. Vanaf 1 januari 2013 gelden onder de Wabo uitsluitend de rechtstreeks werkende voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
2.4. Gelet hierop heeft [appellant] geen belang meer bij de beoordeling van de vraag of het college de vergunning heeft mogen verlenen en of het daaraan de betwiste voorschriften mocht verbinden, nu ook niet aannemelijk is geworden dat hij door de werking van het bestreden besluit schade heeft geleden. Derhalve heeft hij geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
407-724.