201207119/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 juni 2012 in zaak nr. 11/1435 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Witte Wieven B.V." gevestigd te Nunspeet,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan bewonen van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te Nunspeet. De omgevingsvergunning heeft een persoonsgebonden karakter.
Bij besluit van 17 augustus 2011 heeft het college het door "De Witte Wieven B.V." daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2012 heeft de rechtbank het door "De Witte Wieven B.V." daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 augustus 2011 vernietigd, het besluit van 30 maart 2011 herroepen, de door [vergunninghouder] op 14 januari 2011 gevraagde omgevingsvergunning geweigerd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
"De Witte Wieven B.V." heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2012, waar het college, vertegenwoordigd door W. van Dijk en M.Y.M. Baars, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting "De Witte Wieven B.V.", vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. G. Janssen, advocaat te Nijmegen, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 27 februari 2013 in zaak nr. 201207119/1/A1 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 17 augustus 2011 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2013 heeft het college zijn besluit nader gemotiveerd.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
"De Witte Wieven B.V." heeft een zienswijze ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 27 februari 2013 overwogen dat het besluit van 17 augustus 2011 is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het college niet voldoende aannemelijk heeft kunnen achten dat [vergunninghouder] de recreatiewoning vanaf 31 oktober 2003 onafgebroken heeft bewoond. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college weliswaar voor het grootste deel van de voor dit geding relevante periode voldoende aannemelijk heeft kunnen achten dat [vergunninghouder] de recreatiewoning heeft bewoond, maar dat dat niet geldt voor de periode van 1 augustus 2004 tot 10 januari 2006, nu de door [vergunninghouder] overgelegde stukken de mogelijkheid openlaten dat [vergunninghouder] in bedoelde periode zijn hoofdverblijf in de eigen woning in Amstelveen had. De Afdeling heeft het college in de tussenuitspraak opgedragen om het besluit te herstellen door met inachtneming van overweging 6.1 alsnog toereikend te motiveren dat [vergunninghouder] de recreatiewoning heeft bewoond in de periode van 1 augustus 2004 tot 10 januari 2006.
2. Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak bij brief van 27 maart 2013 aan de hand van nadere bewijsstukken gemotiveerd uiteengezet dat [vergunninghouder] in de desbetreffende periode zijn woning in Amstelveen stelselmatig heeft verhuurd, op grond waarvan het college het aannemelijk acht dat [vergunninghouder] gedurende deze periode in de recreatiewoning woonde. Het college heeft in dit verband gewezen op een huurcontract voor bepaalde tijd met betrekking tot de woning van [vergunninghouder] in Amstelveen, ingaande op 28 augustus 2004 tot uiterlijk 27 augustus 2005 en maandoverzichten van de betaalrekening van [vergunninghouder] bij de Rabobank, waarop maandelijkse bijschrijvingen van huurpenningen over de periode van 16 maart 2005 tot en met 30 januari 2006 zijn vermeld. Voorts heeft het college gewezen op een print van Amsterdam Housing inzake de huurprijs van de woning van [vergunninghouder] in Amstelveen op 1 januari 2006 en een e-mailbericht waarin een huurder verklaart de woning van [vergunninghouder] vanaf 1 juli 2006 te huren.
3. "De Witte Wieven B.V." heeft in haar zienswijze naar voren gebracht dat het college met overlegging van de bescheiden niet heeft voldaan aan de opdracht van de Afdeling om aannemelijk te maken dat [vergunninghouder] gedurende de periode 1 augustus 2004 tot 10 januari 2006 de recreatiewoning op recreatiepark De Witte Wieven heeft bewoond. Volgens "De Witte Wieven B.V." kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld dat de woning in Amstelveen gedurende deze gehele periode is verhuurd. Zij wijst er op dat voor de perioden van 1 tot en met 27 augustus 2004, 27 februari 2005 tot en met 9 januari 2006 en de periode februari tot en met juni 2006 niet duidelijk is geworden of [vergunninghouder] zijn woning in Amstelveen heeft verhuurd.
4. De opdracht van de Afdeling heeft geen betrekking op de periode februari tot en met juni 2006. Bij tussenuitspraak van 27 februari 2013 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college wat betreft de periode vanaf 10 januari 2006 voldoende aannemelijk heeft kunnen achten dat [vergunninghouder] de recreatiewoning heeft bewoond. Voor zover "De Witte Wieven B.V." heeft beoogd zich te keren tegen deze overweging van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
Op grond van het overgelegde huurcontract met betrekking tot de woning in Amstelveen en de maandoverzichten van de betaalrekening van [vergunninghouder], in samenhang bezien, kan voor het grootste deel van de periode van 1 augustus 2004 tot 10 januari 2006 worden vastgesteld dat [vergunninghouder] zijn woning in Amstelveen heeft verhuurd. Voor de periode van 1 augustus 2004 tot en met 27 augustus 2004 en de maand december 2005 bieden de stukken hiervoor echter geen aanknopingspunten. Nu dit twee korte en ver uit elkaar liggende perioden betreft, heeft het college terecht geen aanleiding gezien om aan te nemen dat [vergunninghouder] gedurende deze tijdvakken niet zijn hoofdverblijf in de recreatiewoning heeft gehad. Gelet hierop heeft het college voldoende gemotiveerd dat [vergunninghouder] van 1 augustus 2004 tot 10 januari 2006 zijn hoofdverblijf niet in Amstelveen had, maar, mede gelet op de eerder door [vergunninghouder] overgelegde bewijsstukken, de recreatiewoning gedurende deze periode permanent heeft bewoond. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hiermee hersteld. De naar voren gebrachte zienswijze faalt.
5. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van het college gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de rechtbank het besluit van 30 maart 2011 heeft herroepen en de op 14 januari 2011 door [vergunninghouder] gevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd. De aangevallen uitspraak dient voor het overige, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. De Afdeling ziet in verband met de brief van 27 maart 2013 aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 17 augustus 2011 in stand blijven.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 juni 2012 in zaak nr. 11/1435, voor zover daarin het besluit van 30 maart 2011 is herroepen en de op 14 januari 2011 door [vergunninghouder] gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet van 17 augustus 2011, zonder kenmerk, in stand blijven;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet tot vergoeding van bij "De Witte Wieven B.V." in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1220,32 (zegge: twaalfhonderdtwintig euro en tweeëndertig cent), waarvan € 1180,00 (zegge: elfhonderdtachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
604