ECLI:NL:RVS:2013:308

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201205708/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 11 mei 2012. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de minister van Buitenlandse Zaken op 31 mei 2011 zijn afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van de vreemdelingen tegen deze afwijzing op 14 december 2011 niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdelingen ongegrond, waarop zij hoger beroep instelden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in hoger beroep geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdelingen stelden dat zij binnen de wettelijke termijn van vier weken bezwaar hadden gemaakt, terwijl de rechtbank een termijn van veertien dagen hanteerde. De Raad van State oordeelde dat de bezwaartermijn pas begon te lopen op de dag na de bekendmaking van het besluit, wat in dit geval op 25 juni 2011 was. Aangezien het bezwaarschrift op 20 juli 2011 was ontvangen, was het bezwaar tijdig ingediend.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdelingen tegen het besluit van 14 december 2011 alsnog gegrond. Het besluit van de minister werd vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdelingen.

Uitspraak

201205708/1/V1.
Datum uitspraak: 8 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 11 mei 2012 in zaak nr. 11/41526 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2011 heeft de minister het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 mei 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de derde grief klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij niet binnen veertien dagen na de bekendmaking van het besluit van 31 mei 2011 bezwaar hebben gemaakt. De vreemdelingen voeren aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij bezwaar hebben gemaakt binnen de wettelijke termijn van vier weken en dat de hun tegengeworpen termijn van veertien dagen slechts toepassing vindt bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een na de daarvoor geldende termijn gemaakt bezwaar.
2.1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken.
2.2. In hoger beroep is onbestreden dat de staatssecretaris het besluit van 31 mei 2011 eerst op 24 juni 2011 op de voorgeschreven wijze heeft bekend gemaakt. De bezwaartermijn is derhalve aangevangen op 25 juni 2011 en geëindigd op 22 juli 2011. Nu de staatssecretaris het bezwaarschrift van de vreemdelingen van 20 juli 2011 op dezelfde dag heeft ontvangen, hebben de vreemdelingen tijdig bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdelingen voor het overige aanvoeren, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdelingen tegen het besluit van 14 december 2011 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 6:9, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 11 mei 2012 in zaak nr. 11/41526;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 14 december 2011, kenmerk 0905-12-1236;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdelingen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2013
32-747