201206033/1/R2.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Utrecht,
2. [appellant sub 2], wonend te Utrecht,
3. [appellanten sub 3], allen wonend te Utrecht,
4. [appellant sub 4], wonend te Utrecht,
en
1. de raad van de gemeente Utrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2012, kenmerk HW 1044, heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Wet geluidhinder vastgesteld.
Bij besluit van 19 april 2012, kenmerk 12.030818, heeft de raad het bestemmingsplan "Herontwikkeling locatie Wim Sonneveldschool Oog in Al" vastgesteld.
Bij besluit van 26 april 2012, kenmerk HZ-WABO-11-04381, heeft het college aan het gemeentebestuur van Utrecht omgevingsvergunning verleend voor het slopen van de opstallen van een school en het kappen van 16 bomen voor het adres Franz Schubertstraat 30.
Bij besluit van 26 april 2012, kenmerk HZ-WABO-10-01362, heeft het college aan de besloten vennootschap Bébouw Ontwikkelingsmaatschappij B.V. te Woerden (hierna: Bébouw) omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 14 woningen, een parkeergarage en het wijzigen en vergroten van de commerciële ruimten.
Tegen deze besluiten hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2012, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2012, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2012, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, [appellant sub 4] en Bébouw hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2012, waar [appellant sub 2], in persoon, [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [appellant sub 2], [appellant sub 4], in persoon, [appellanten sub 3], in persoon, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. T.L. Tijbosch, B. Noppers, mr. P.H. Meijer en J. Klein, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Bébouw, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Eck, advocaat te Alphen aan den Rijn, vergezeld van A.J.G. Konincks, ing. C. Vermeent en ir. B. van der Schoot, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 23 januari 2013, nr. 201206033/1/T1/R2, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 19 april 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2013, heeft de raad meegedeeld dat hij bij besluit van 9 april 2013 de gebreken in het besluit van 19 april 2012 heeft hersteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het besluit van
9 april 2013 naar voren te brengen. [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] hebben daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het beroep dat tegen het oorspronkelijke besluit is ingediend van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
De besluiten van 17 april 2012 en 19 april 2012
3. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] tegen het besluit van 17 april 2012 geheel ongegrond.
4. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak ten aanzien van het besluit van 19 april 2012 het volgende overwogen. Naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 4] over de locatie van de laad- en losplaats aan de Händelstraat van de met het plan mogelijk gemaakte supermarkt is in overweging 7.9 overwogen dat deze locatie niet in het plan is geregeld terwijl de raad dit wel heeft beoogd. Voorts heeft de Afdeling naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 4] ten aanzien van de verkeersveiligheid van de laad- en losplaats aan de Händelstraat in overweging 7.10 overwogen dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of het laden en lossen op deze locatie op een veilige manier kan plaatsvinden. Gelet daarop heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat het bestreden besluit voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de gronden grenzend aan de Händelstraat waar de laad- en losplaats blijkens de verleende omgevingsvergunning is beoogd, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Tevens is naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] over de locatie van de in- en uitrit van de met het plan mogelijk gemaakte parkeergarage in overweging 8.5 overwogen dat deze locatie niet in het plan is geregeld terwijl de raad dit wel heeft beoogd. Gelet daarop heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat het bestreden besluit voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de gronden grenzend aan de Johan Winnubstlaan waar de in- en uitrit van de parkeergarage blijkens de daarvoor verleende omgevingsvergunning is beoogd, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
4.1. Gelet op de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] tegen het besluit van 19 april 2012 in zoverre gegrond. Dat besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
4.2. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van [appellanten sub 1] tegen het besluit van 19 april 2012 geheel ongegrond. Voor het overige zijn de beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] tegen het besluit van 19 april 2012 gelet op hetgeen daarover in de tussenuitspraak is overwogen ongegrond.
Het besluit van 9 april 2013
[appellant sub 4]
5. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak met in achtneming van hetgeen in overweging 7.10 is overwogen alsnog onderzoek te doen inzake de vraag of het laden en lossen van de vrachtwagens ten behoeve van de beoogde supermarkt op de beoogde locatie aan Händelstraat veilig kan plaatsvinden en alsnog toereikend te motiveren dat het laden en lossen verkeersveilig kan plaatsvinden dan wel indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft het besluit van 19 april 2012 te wijzigen op dit punt. Tevens heeft de Afdeling de raad opgedragen om het besluit van 19 april 2012 te wijzigen door alsnog in het plan te regelen op welke plaats de in- en uitrit van de parkeergarage dient te komen.
5.1. De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak het besluit van 19 april 2012 alsnog gewijzigd door op de verbeelding de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - 1’ op te nemen ten behoeve van de locatie van de laad- en loszone van de met het plan mogelijk gemaakte supermarkt en artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder f, van de planregels op te nemen waarin is bepaald dat de voor Gemengd aangewezen gronden bestemd zijn voor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - 1’, tevens voor de laad- en loszone van de supermarkt.
5.2. De raad stelt zich met inachtneming van het door Adviesbureau Goudappel Coffeng opgestelde rapport Verkeersveiligheidsonderzoek bevoorrading toekomstige supermarkt Wim Sonneveldschool Utrecht van 20 maart 2013 op het standpunt dat met het overnemen van een aantal in dat rapport voorgestelde maatregelen de manoeuvres van het achteruitrijdende bevoorradingsverkeer op de beoogde locatie aan de Händelstraat tussen de bestaande winkelstrip en het gezondheidscentrum voldoende veilig kan plaatsvinden en dat het plan ook uit het oogpunt van verkeersveiligheid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
5.3. [appellant sub 4] bestrijdt in haar zienswijze het standpunt van de raad dat de manoeuvres van het achteruitrijdende bevoorradingsverkeer op de beoogde locatie aan de Händelstraat veilig kunnen worden uitgevoerd. Zij betoogt dat het verkeersveiligheidsrapport niet goed is onderbouwd en uitgaat van aannames die niet overeenstemmen met de praktijk. Een groot aantal vrachtwagens maakt op dit moment immers gebruik van de ingevolge het rapport aangegeven ongewenste rijrichting langs 1 of 2 scholen. De maximumsnelheid in de wijk Oog in Al is 30 km per uur en bij scholen 15 km per uur maar daar houden de vervoerders zich niet aan. [appellant sub 4] vraagt tevens aandacht voor de situatie bij glad weer waaraan het rapport ten onrechte voorbij gaat. Ten slotte betoogt [appellant sub 4] dat optie 5 waarvoor is gekozen in het verkeersveiligheidsrapport voorbij gaat aan de belangen van de bewoners van de omliggende straten.
5.4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad Adviesbureau Goudappel Coffeng onderzoek laten doen naar de verkeersveiligheid bij de bevoorrading van de toekomstige supermarkt. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het verkeersveiligheidsrapport. In het onderzoek wordt de verkeersveiligheidssituatie onderzocht op de beoogde locatie aan de Händelstraat waarbij gebruik wordt gemaakt van een laad- en losdok op eigen terrein in het verlengde van de Palestrinastraat, naast het gezondheidscentrum, de zogenaamde optie 5. In het rapport is geconcludeerd dat indien een aantal voorgestelde maatregelen wordt uitgevoerd, gelet op ervaringen met vergelijkbare situaties, de manoeuvres van het achteruitrijdende bevoorradingsverkeer op de beoogde locatie aan de Händelstraat voldoende veilig kunnen worden uitgevoerd. De beoogde locatie hiervan is niet gewijzigd.
5.5. De raad heeft dit standpunt onderschreven en in de plantoelichting aangegeven op welke wijze het laden en lossen voldoende verkeersveilig kan plaatsvinden en welke maatregelen hiertoe worden genomen.
5.6. In de aangepaste plantoelichting behorende bij het besluit van 9 april 2013 is het volgende aangegeven.
Voor het veilig uitvoeren van de manoeuvre, waarbij het bevoorradend verkeer vooruit de Palestrinastraat inrijdt en vervolgens achteruit het laad- en losdok in, zijn de volgende aanpassingen nodig:
-Het eenrichtingsverkeer op de Palestrinastraat wordt circa 30 meter naar het westen opgeschoven, zodat de vrachtauto's de noodzakelijke manoeuvres kunnen maken om het laad- en losdok te bereiken.
-Het aanpassen van de bestrating en het straatmeubilair op het kruispunt Händelstraat - Palestrinastraat, zodat de gewenste beweging (aan- en wegrijden via de Händelstraat-noord) goed mogelijk is en de ongewenste rijrichting via de Händelstraat-zuid (langs de scholen) belemmerd of onmogelijk wordt.
Teneinde deze manoeuvre veilig uit te voeren is het in de visie van Goudappel Coffeng wenselijk een aantal maatregelen uit te voeren:
-Het laten begeleiden van achteruitrijdende vrachtauto's door een persoon, die toezicht houdt op de verkeerssituatie en daar waar nodig ingrijpt.
-Het toepassen van venstertijden, zodat er geen bevoorrading door vrachtauto's plaatsvindt rond de tijd dat de school begint of eindigt (geen bevoorrading 's ochtends tussen 8.00 en 9.00 uur en 's middags tussen 15.00 en 16.00 uur).
-Het beperken van de lengte van vrachtauto's, zodat de citytrailer het maximale voertuig is waarmee de bevoorrading plaatsvindt.
-Het aanbrengen van tijdelijke bewegwijzering gedurende de eerste drie maanden, zodat de chauffeurs zich de route eigen maken.
5.7. Met betrekking tot de eerste twee maatregelen heeft de raad opgemerkt dat de gemeente de grondeigenaar en het bevoegd orgaan is om een verkeersbesluit of herinrichting van de openbare ruimte te bewerkstelligen en dat deze uitvoeringsaspecten worden geëffectueerd voordat de supermarkt in gebruik wordt genomen. Aanvullend wordt aanbevolen dat achteruitrijdende vrachtauto's worden begeleid door een persoon, die toezicht houdt op de verkeerssituatie. Het ligt voor de hand dat dit een supermarktmedewerker betreft die ook het hek open zal moeten doen. De beperking van de lengte van de vrachtauto's zal worden besproken met de toekomstige exploitant. De gemeente streeft ernaar dit te verankeren in een privaatrechtelijke overeenkomst. Ten aanzien van de aanvullende maatregel over de venstertijden en de tijdelijke bewegwijzering heeft de raad aangegeven dat hiervoor verkeersbesluiten zullen volgen. Ook deze worden genomen voordat de supermarkt in gebruik wordt genomen, aldus de raad.
5.8. Bij het rapport is een bijlage gevoegd waarin de mogelijke opties zijn opgenomen. Daarin is gemotiveerd waarom optie 5 een aanvaardbare optie is. In het rapport is omschreven welke maatregelen moeten worden getroffen om een verkeersveilige situatie te laten ontstaan. [appellant sub 4] heeft de uitkomsten van het rapport niet gemotiveerd bestreden bijvoorbeeld aan de hand van een tegenrapport. Ook verder is niet gebleken van gebreken of leemten in kennis in dat rapport. Het plan staat aan de volgens het rapport benodigde maatregelen niet in de weg. De raad heeft toegezegd dat de ten behoeve van de te treffen maatregelen benodigde verkeersbesluiten zullen worden genomen.
5.9. Handhaving- en uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
5.10. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor wat het aspect verkeer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
6. De Afdeling stelt vast dat de overige zienswijzen zich keren tegen overwegingen van de tussenuitspraak. De Afdeling overweegt dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
7. Gelet op het voorgaande is het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 4] tegen het besluit van 9 april 2013 ongegrond.
[appellant sub 2] en [appellanten sub 3]
8. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen in overweging 8.5 het besluit van 19 april 2012 te wijzigen door alsnog in het plan te regelen op welke plaats de in- en uitrit van de parkeergarage dient te komen.
8.1. De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak het besluit van 19 april 2012 alsnog gewijzigd door op de verbeelding de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - 2’ op te nemen ten behoeve van de locatie van de in- en uitrit van de met het plan mogelijk gemaakte parkeergarage en artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder g, van de planregels op te nemen waarin is bepaald dat de voor Gemengd aangewezen gronden bestemd zijn voor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - 2’, tevens voor de in- en uitrit van de parkeergarage. Hiermee is de raad tegemoet gekomen aan de beroepen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] voor zover die zich richten tegen het niet opnemen van de locatie van de in- en uitrit van de parkeergarage.
8.2. [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] keren zich in de zienswijzen tegen overwegingen van de tussenuitspraak die betrekking hebben op de vraag of het plan voor de bestaande woningen wat het aspect geluid betreft in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het onderzoek naar alternatieven. Uit de zienswijzen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] volgt dat zij overweging 9.8 van de tussenuitspraak aldus lezen dat de Afdeling de raad de opdracht heeft gegeven om alsnog inzichtelijk te maken dat het plan ook voor de bestaande woningen wat het aspect geluid betreft in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dit berust echter op een verkeerde lezing, reeds omdat deze overweging geen onderdeel uitmaakt van de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Bovendien heeft de Afdeling in overweging 9.9 en 9.10 van de tussenuitspraak al beslist dat dat gelet op de uitkomsten van het akoestisch rapport van 28 juli 2011 het geval is. De Afdeling overweegt dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
9. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] tegen het besluit van 9 april 2013 zijn ongegrond.
De besluiten van 26 april 2012
10. Nu de beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] gericht tegen het besluit van 9 april 2013 ongegrond zijn, falen hun betogen voor zover daarmee is beoogd te komen tot een vernietiging van de omgevingsvergunning voor het bouwen van 14 woningen, een parkeergarage en het wijzigen en vergroten van de commerciële ruimten. omdat het plan niet in stand kan blijven evenzeer. Voor zover de betogen betrekking hebben op het besluit van 26 april 2012 strekkende tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen van de opstallen van een school en het kappen van 16 bomen voor het adres Franz Schubertstraat 30 falen die reeds omdat de betogen niet zijn gemotiveerd.
11. Ten aanzien van [appellanten sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen ten aanzien van [appellant sub 4], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Utrecht van 19 april 2012, kenmerk 12.030818, gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Utrecht van 19 april 2012, kenmerk 12.030818, voor zover:
a. het de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de gronden grenzend aan de Händelsstraat waar de laad- en losplaats van de supermarkt blijkens de verleende omgevingsvergunning is beoogd betreft;
b. het de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de gronden grenzend aan de Johan Winnubstlaan waar de in- en uitrit van de parkeergarage blijkens de daarvoor verleende omgevingsvergunning is beoogd, betreft;
III. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht van 17 april 2012, kenmerk HW 1044, ongegrond;
IV. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Utrecht van 19 april 2012, kenmerk 12.030818, geheel ongegrond en de beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] voor het overige ongegrond;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht van 26 april 2012, HZ-WABO-10-01362, strekkende tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van 14 woningen, een parkeergarage en het wijzigen en vergroten van de commerciële ruimten ongegrond;
VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht van 26 april 2012, kenmerk HZ-WABO-11-04381, strekkende tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen van de opstallen van een school en het kappen van 16 bomen voor het adres Franz Schubertstraat 30 ongegrond;
VII. verklaart de beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Utrecht van 9 april 2013, kenmerk REO 13.023522, ongegrond;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4], € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro euro) voor [appellant sub 2] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellanten sub 3], met dien verstande dat in geval van [appellanten sub 3] betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
224.