201205179/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Epe, en anderen (hierna in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 april 2012 in zaak nr. 11/971 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2010 heeft het college ter uitvoering van artikel 12, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg), aan [appellant] bekend gemaakt dat het het door [appellant] aangeboden perceel [locatie] te [plaats] niet wenst aan te kopen.
Bij besluit van 20 mei 2011 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 7 september 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 mei 2011 vernietigd en het tegen het besluit van 7 september 2010 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. K.A. Weerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wvg, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een vervreemder eerst tot vervreemding overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende goed te verkrijgen. Ingevolge artikel 11, eerste lid, bericht de vervreemder, ter voldoening aan artikel 10, eerste lid, aan burgemeester en wethouders bij aangetekende brief dat hij in beginsel bereid is over te gaan tot vervreemding van het desbetreffende goed aan de gemeente tegen nader overeen te komen voorwaarden. Ingevolge artikel 12, eerste lid, besluiten burgemeester en wethouders binnen zes weken na ontvangst van de opgave of de gemeente al dan niet in beginsel bereid is het goed tegen nader overeen te komen voorwaarden te kopen of op grond van een andere titel te verkrijgen.
2. [appellant] heeft bij brief van 10 augustus 2010 het perceel [locatie] te [plaats] aan het college aangeboden. Niet in geschil is dat ten tijde van het besluit van 7 september 2010 een voorkeursrecht op dit perceel was gevestigd. [appellant] heeft in bezwaar aangevoerd dat het college ten onrechte heeft kenbaar gemaakt het perceel niet te willen aankopen nu het daarop rustende voorkeursrecht een verkoopbelemmerende factor is. Voorts stelt [appellant] dat verwachtingen zijn gewekt dat tot aankoop zou worden overgegaan.
3. De rechtbank heeft het besluit vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat ten tijde van het besluit op bezwaar geen voorkeursrecht op het perceel meer rustte omdat dit voorkeursrecht bij besluit van 20 januari 2011 is ingetrokken. Derhalve beschikte het college te dien tijde niet meer over een publiekrechtelijke bevoegdheid om het in artikel 12 van de Wvg bedoelde besluit te nemen. Het college had om die reden het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk is. Ten tijde van het bestreden besluit bestond een publiekrechtelijke bevoegdheid voor het college om te besluiten omtrent zijn bereidheid het perceel te verkrijgen, aldus [appellant].
4.1. Vast staat dat het college bevoegd was het besluit van 7 september 2010 te nemen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, en artikel 8:1, eerste lid, van de Awb was het college eveneens bevoegd een besluit op het tegen het besluit gemaakte bezwaar te nemen. Nu echter ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar geen voorkeursrecht meer rustte op het perceel, kon het college aan artikel 12 van de Wvg niet langer de bevoegdheid ontlenen tot aankoop of verkrijging anderszins van de woning over te gaan. Nu [appellant] als gevolg hiervan met zijn bezwaar niet kon bereiken wat hij wenst, had [appellant] geen belang meer bij de beoordeling van zijn bezwaar en heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. [appellant] heeft de Afdeling verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, kan de Afdeling het bestuursorgaan slechts tot schadevergoeding veroordelen indien het beroep gegrond is. Reeds daarom moet het verzoek worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Langeveld-Mak
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
317-782.