ECLI:NL:RVS:2013:282

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
201202432/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake de afwijzing van een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 1 maart 2012. De voorzieningenrechter had de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de minister van 9 februari 2012 vernietigd. De minister had deze aanvraag afgewezen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de minister een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in zijn uitspraak.

De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag van de vreemdeling van 9 februari 2010 van gelijke strekking is als het besluit van 9 februari 2012. De Afdeling overweegt dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen. De vreemdeling had weliswaar nieuwe informatie over de veiligheidssituatie in Afghanistan aangevoerd, maar deze informatie was niet voldoende om aan te nemen dat er een reëel risico bestond voor de vreemdeling bij terugkeer naar Afghanistan.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing van de Afdeling is genomen op 11 juli 2013, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling de uitspraak hebben vastgesteld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201202432/1/V2.
Datum uitspraak: 11 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 1 maart 2012 in zaak nrs. 12/4566 en 12/4567 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende.
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
2.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3. De vreemdeling heeft eerder, op 15 december 2008, een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 9 februari 2010 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Het besluit van 9 februari 2012 is van gelijke strekking als dat van 9 februari 2010, zodat op het daartegen ingestelde beroep het hiervoor vermelde beoordelingskader van toepassing is.
2.4. De vreemdeling heeft aan zijn opvolgende aanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, in het bijzonder de provincie Uruzgan, zodanig is verslechterd dat thans sprake is van een situatie waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), bescherming biedt. Hierbij heeft hij verwezen naar de nota "Beleid van het CGVS inzake asielaanvragen van Afghaanse asielzoekers", van het Belgische Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen van september 2010, een rapport van de International Crisis Group van 28 november 2010, het rapport van de United Nations High Commissioner for Refugees van 17 december 2010 "UNHCR eligibility guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Afghanistan", de Quarterly Data Reports van The Afghanistan NGO Safety Office van 2010, januari 2011, juli 2011 en januari 2012, het Afghanistan Midyear Report 2011 van de United Nations Assistance Mission in Afghanistan 14 juli 2011, het algemeen ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2011, een rapport van de General Assembly Security Council van 21 september 2011, informatie uit de UPdate 2011 van 21 december 2011 van Vluchtelingenwerk Nederland, het jaarrapport van Human Rights Watch van januari 2012 en diverse nieuwsberichten van factiva.com.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 mei 2013 in zaak nr. 201111523/1/V2) kon uit de in die zaak overgelegde documenten, in het licht van de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 20 juli 2010, N. tegen Zweden, nr. 23505/09 (JV 2010/373), van 13 oktober 2011, Husseini tegen Zweden, nr. 10611/09 (www.echr.coe.int) en van 9 april 2013, H. en B. tegen het Verenigd Koninkrijk, nrs. 70073/10 en 44539/11, (www.echr.coe.int), niet worden afgeleid dat de mate van willekeurig geweld in Afghanistan dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 bedoelde bedreiging.
De door de vreemdeling overgelegde stukken dateren van voor het arrest van 9 april 2013 en bieden evenmin grond voor het oordeel dat de mate van willekeurig geweld ten tijde van belang dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar de provincie Uruzgan, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 bedoelde ernstige en individuele bedreiging. Derhalve is op voorhand uitgesloten dat deze stukken kunnen afdoen aan het besluit van 9 februari 2010 en de motivering waarop dat rust. In zoverre is er voor toetsing van het besluit van 9 februari 2012 geen plaats. Hoewel de voorzieningenrechter het arrest van het EHRM van 9 april 2013 niet bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken, bestaat bij deze stand van zaken geen grond voor een ander oordeel en is het besluit ten onrechte vernietigd.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De grief behoeft derhalve geen bespreking. Nu de voorzieningenrechter voor het overige terecht heeft overwogen dat in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het EHRM, van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, nr. 145/1996/764/965 (JV 1998/45), is er voor toetsing van het besluit van 9 februari 2012 ook voor het overige geen plaats. Het beroep is reeds hierom ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 1 maart 2012 in zaak nr. 12/4566;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bossmann
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2013
314-691.