ECLI:NL:RVS:2013:2719

Raad van State

Datum uitspraak
31 december 2013
Publicatiedatum
8 januari 2014
Zaaknummer
201308949/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan Buitengebied 2012 van de gemeente Doetinchem

In deze uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 december 2013, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" van de gemeente Doetinchem. Het bestemmingsplan, vastgesteld op 18 juli 2013, omvat verschillende bestemmingen, waaronder agrarische en woonbestemmingen. Verzoekers, waaronder inwoners van Doetinchem, hebben bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van het plan en verzocht om een voorlopige voorziening om onomkeerbare gevolgen te voorkomen. De voorzitter heeft de verzoeken van de meeste verzoekers afgewezen, maar heeft het verzoek van [verzoeker sub 4] en anderen om schorsing van het plandeel met de bestemming "Wonen - Landgoed" betreffende landgoed ’t Maatje toegewezen. Dit omdat de locatie deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het plan mogelijk in strijd is met de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De voorzitter oordeelt dat de raad niet voldoende heeft aangetoond dat de wezenlijke kenmerken van het gebied niet significant worden aangetast. De overige verzoeken zijn afgewezen, en de raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [verzoeker sub 4] en anderen.

Uitspraak

201308949/2/R2.
Datum uitspraak: 31 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Doetinchem,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Wehl, gemeente Doetinchem,
3. [verzoekers sub 3], beiden wonend te Wehl, gemeente Doetinchem,
4. [verzoeker sub 4], wonend te Doetinchem, en anderen,
5. [verzoekers sub 5], beiden wonend te Wehl, gemeente Doetinchem,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoekers sub 5], [verzoekers sub 3] en [verzoeker sub 4] en anderen beroep ingesteld.
Voorts hebben [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoekers sub 5], [verzoekers sub 3] en [verzoeker sub 4] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker sub 4] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 december 2013, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 3], allen bijgestaan door mr. G.J.M. Immens, [verzoeker sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, [verzoekers sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door E. Ketels, werkzaam bij de gemeente, en E. Wentink, R. Barthen en P. Hartskeerl, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gebr. Bouwens Import-Export B.V., vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam, de erven van [persoon A], vertegenwoordigd door M. Penninkhof en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HPG Wonen B.V., vertegenwoordigd door ing. J.C. Verheij, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
2. [verzoeker sub 1] richt zich tegen de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - handel en transport van vee" binnen de bestemming "Agrarisch" op de gronden ten zuiden van het perceel Broekstraat 16. [verzoeker sub 1] beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen als gevolg van de inwerkingtreding van dit plandeel te voorkomen. [verzoeker sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte de aanleg van een keerlus mogelijk maakt en vreest hiervan overlast te zullen ondervinden.
2.1. De raad heeft toegelicht te hebben beoogd de realisatie van een keerlus voor het op het perceel Broekstraat 16 aanwezige bedrijf mogelijk te maken. Nu per abuis is verzuimd de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - handel en transport van vee" op te nemen in enige aan het desbetreffende plandeel toegekende bestemming, komt volgens de raad geen betekenis toe aan deze aanduiding, zodat het plan volgens hem niet voorziet in de aanleg van keerlus op de gronden ten zuiden van het perceel Broekstraat 16. Gelet hierop bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 1] bestaat geen aanleiding.
De verzoeken van [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 5]
3. [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 5] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" dat voorziet in de bouw van een woning nabij het perceel Broekstraat 20. Zij hebben verzocht om terzake een voorlopige voorziening te treffen, teneinde te voorkomen dat kan worden begonnen met de bouw van de woning.
4. Ten aanzien van het betoog dat hun belangen zijn geschaad nu de bouwmogelijkheid eerst bij de vaststelling van het plan daarin is opgenomen, overweegt de voorzitter dat de raad bij de vaststelling wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Deze afwijking van het ontwerp is naar aard en omvang naar het oordeel van de voorzitter niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.
5. [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 5] betogen primair dat de woning ten onrechte is toegestaan met toepassing van het beleidskader "Hergebruik Vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing, nieuwe landgoederen & landelijk wonen in het buitengebied" (hierna: beleidskader functieverandering) zoals vastgesteld op 19 april 2007, nu dit beleidskader per 1 juli 2010 niet meer geldt. Zij betogen subsidiair dat niet aan de voorwaarden uit het beleidskader functieverandering is voldaan, nu onduidelijk is of het plan zal leiden tot een reductie van 50 procent van de bebouwing.
5.1. In het beleidskader functieverandering is vermeld dat in ruil voor de sanering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied mogelijkheden worden geboden voor de bouw van woningen. De te slopen oppervlakte (m²) kan verruild worden tegen de inhoud (m³) van een nieuwe woning. Hiervoor geldt als spelregel onder meer dat het bebouwd oppervlak (inclusief bijgebouwen) met minimaal 50% dient te worden gereduceerd.
5.2. Bij besluit van 1 juli 2010 heeft de raad de zogenaamde "Taskforce woningbouw" vastgesteld. Hierin is bepaald dat geen woningbouw meer wordt toegestaan met toepassing van het beleidskader functieverandering, met uitzondering van de woningbouwplannen die reeds bekend waren bij de gemeente. De raad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat deze plannen op een lijst zijn vermeld en dat de onderhavige woning op de lijst staat. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de betreffende woning ten onrechte met toepassing van het beleidskader functieverandering mogelijk is gemaakt.
Voorts heeft de raad toegelicht dat in het voorliggende geval een oppervlakte van 731,5 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en dat in plaats hiervan een woning met een inhoud van 531,5 m³ mag worden gebouwd. Door het te slopen oppervlakte in m² om te zetten in de inhoud in m³ die wordt gebouwd, is volgens de raad altijd gegarandeerd dat ten minste 50 procent van de bebouwing zal worden gereduceerd. [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 5] hebben de onjuistheid van deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan de voorwaarden uit het beleidskader functieverandering is voldaan.
6. [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 5] kunnen zich niet verenigen met de locatie waar de woning is voorzien. Zij achten het wenselijk de woning ter plaatse van het voormalige perceel Broekstraat 20 te bouwen. De bouw van de woning op de voorziene locatie brengt volgens hun een onevenredige beperking van hun uitzicht en woongenot met zich.
6.1. Blijkens de verbeelding in samenhang bezien met de planregels, voorziet het plan in de bouw van een woning met een maximale inhoud van 531,5 m³ en een maximale hoogte van 10 meter. De kortste afstand tussen het vlak met de bestemming "Wonen" tot de woning van [verzoeker sub 5B] bedraagt ongeveer 130 meter en de afstand tot de woningen van [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 5A] ongeveer 60 meter. De raad heeft toegelicht dat de woning aan de rand van het voormalige agrarische bouwperceel Broekstraat 20 is voorzien en niet op een grotere afstand van de woningen van verzoekers. Dit is volgens de raad vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet mogelijk in verband met de nabijgelegen snelweg. Dat inmiddels een geluidwal is gerealiseerd bij deze snelweg doet hieraan volgens de raad niet af. Gelet hierop acht de voorzitter op voorhand deugdelijk onderbouwd dat het onwenselijk is de woning op de door verzoekers gewenste locatie te bouwen. Gelet op de bouwmogelijkheid waarin het plan voorziet en de afstanden tot de woningen van [verzoeker sub 2], [verzoekers sub 5], ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van hun uitzicht en woongenot.
7. [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 5] betogen voorts dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de bodemgesteldheid op de locatie waar de woning is voorzien. [verzoekers sub 5] wijzen in dit kader erop dat het bodemonderzoek dat heeft plaatsgevonden, op een andere locatie is verricht.
7.1. Ten behoeve van de realisatie van de woning is bodemonderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Verkennend bodemonderzoek conform NEN-5740" van 21 december 2011 van BOOT organiserend ingenieursburo B.V. (hierna: het bodemonderzoek). Hierin is geconcludeerd dat de kwaliteit van de onderzochte bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik als woning met tuin. Ter zitting is gebleken dat het bodemonderzoek niet is verricht op de locatie waar de woning in het plan is voorzien, maar op zeer korte afstand van deze locatie. Ook op deze locatie acht de raad de bodem geschikt, gelet op de conclusie uit het bodemonderzoek en de omstandigheid dat de bodem waar de woning thans is voorzien van vergelijkbare aard - weiland - en volgens hem onverdacht is, hetgeen volgens de raad ook uit de Bodemkwaliteitskaart 2012 blijkt. Verzoekers hebben de onjuistheid hiervan niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat de raad in redelijkheid ervan heeft mogen uitgaan dat de bodemgesteldheid niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
8. In hetgeen [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 5] voor het overige hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
9. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de verzoeken van [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 5] bestaat geen aanleiding.
Het verzoek van [verzoekers sub 3]
11. [verzoekers sub 3] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor zover dat voorziet in uitbreidingsmogelijkheden voor het op het perceel Kelderweg 1 gevestigde diervoederbedrijf. Zij hebben verzocht om terzake een voorlopige voorziening te treffen, teneinde te voorkomen dat kan worden begonnen met uitbreiding van het bedrijf.
12. Ten aanzien van het betoog dat hun belangen zijn geschaad omdat de uitbreidingsmogelijkheden eerst bij de vaststelling van het plan daarin zijn opgenomen, overweegt de voorzitter dat de raad bij de vaststelling wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Deze afwijking van het ontwerp is naar aard en omvang naar het oordeel van de voorzitter niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.
13. [verzoekers sub 3] achten het bedrijf dat mogelijk is gemaakt niet passend binnen de omgeving. Zij voeren voorts aan dat het plan leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat, hoofdzakelijk van hun uitzicht en woongenot.
13.1. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel Kelderweg 1 de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - productie van diervoeders" en "maximum oppervlakte (m²) = 1330" is toegekend. Voorts is aan het grootste deel van de perceel de aanduiding "maximale bouwhoogte (m) = 8" toegekend, en aan het middelste deel de aanduiding "maximale bouwhoogte (m) = 20".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, sub 10, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor een diervoederproductiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - productie van diervoeders".
Ingevolge lid 5.2.2, gelden met uitzondering van grond met het bestemmingsvlak met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - circusbedrijf" voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken de navolgende regels:
[…]
b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan het bestaande bebouwde oppervlakte, vermeerderd met 10%, tenzij anders bepaald met de aanduiding "maximale oppervlakte bebouwing (bvo) m²";
[…]
e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte, tenzij anders bepaald.
In de verbeelding is weergegeven dat de kortste afstand tussen het vlak met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Kelderweg 1 en het vlak met de bestemming "Wonen" voor het perceel van [verzoeker sub 3B] ongeveer 80 meter bedraagt, en de afstand tot het vlak met de bestemming "Wonen" voor het perceel van [verzoeker sub 3A] ongeveer 30 meter.
13.2. In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Wehl 2002" was aan het perceel Kelderweg 1 reeds een bedrijfsbestemming toegekend. Op grond van dit plan was een oppervlakte aan bebouwing van maximaal 863,5 m² en een maximale bouwhoogte van 6 meter toegestaan. Bovendien is ter plaatse een silo met een grotere hoogte aanwezig. Hoewel het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak en de maximale bouwhoogte toenemen, leidt dit naar het oordeel van de voorzitter niet tot een onaanvaardbare aantasting van de omgeving van het bedrijf. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat het bedrijf reeds ter plaatse is gevestigd en slechts ter plaatse van een klein deel van het bedrijfsperceel een bouwhoogte van 20 meter is toegestaan. Voorts is ter zitting toegelicht dat uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is en dat is bezien of het bedrijf naar een bedrijventerrein zou kunnen worden verplaatst, maar dat dit financieel niet haalbaar is gebleken. Voorts is de voorzitter van oordeel dat het plan, gezien de bouwmogelijkheden en de afstand van het bedrijfsperceel tot de percelen van [verzoekers sub 3], niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun uitzicht en woongenot. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat tussen het bedrijfsperceel en de woning van [verzoeker sub 3A] die het dichtstbij ligt, een groenstrook is voorzien. In hetgeen zij hebben aangevoerd bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt door een groter gewicht toe te kennen aan het belang bij de bestreden uitbreidingsmogelijkheden dan aan de belangen van [verzoekers sub 3] bij het ongewijzigd blijven van de omgeving.
14. In hetgeen [verzoekers sub 3] voor het overige hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
15. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
16. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de verzoeken van [verzoekers sub 3] bestaat geen aanleiding.
Het verzoek van [verzoeker sub 4] en anderen
17. [verzoeker sub 4] en anderen richten zich tegen alle plandelen met de bestemmingen "Agrarisch" en "Agrarisch met waarden" waar een vergroting of verandering van het bouwvlak is voorzien, en tegen de overige in het plan vervatte uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan en hebben verzocht om terzake een voorlopige voorziening te treffen teneinde onomkeerbare gevolgen als gevolg van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
17.1. Met uitzondering van het perceel Varsseveldseweg 255, dat in het navolgende aan de orde zal komen, hebben [verzoeker sub 4] en anderen in hun verzoekschrift noch desgevraagd ter zitting concrete situaties kunnen benoemen waar zich naar verwachting voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure onomkeerbare gevolgen zullen voordoen of waarbij zodanige belangen in het geding zijn dat het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen. De voorzitter stelt dan ook vast dat in zoverre thans een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
17.2. Over het perceel Varsseveldseweg 255 hebben [verzoeker sub 4] en anderen toegelicht dat met het verzoek is beoogd te voorkomen dat door de inwerkingtreding van het plan een stal kan worden opgericht en in gebruik genomen. Vast staat dat ten behoeve van deze stal een bouwvergunning is verleend op grond van het wijzigingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002, 23e wijziging (Varsseveldseweg 255)" en dat deze bouwvergunning reeds onherroepelijk is geworden. Dat het besluit tot vaststelling van dit wijzigingsplan inmiddels is vernietigd, heeft geen effect op voornoemde bouwvergunning. De voorzitter stelt derhalve vast dat ook in zoverre een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
18. [verzoeker sub 4] en anderen richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - Landgoed" betreffende landgoed ’t Maatje. Zij hebben verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen, teneinde te voorkomen dat kan worden begonnen met de realisatie van het landgoed. [verzoeker sub 4] en anderen voeren onder meer aan dat de betreffende locatie deel uitmaakt van de Ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en dat het plan in strijd is met artikel 19 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: Verordening).
18.1. Ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de Verordening, voor zover hier van belang, worden in een bestemmingsplan in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast.
Ingevolge lid 19.4, kunnen, in afwijking van het bepaalde in 19.1, bestemmingen in EHS-gebied met de functies "Verweving" en "Verbindingszone", waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, worden toegestaan, mits in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:
a. door deze bestemmingsherzieningen en de op basis daarvan mogelijk gemaakte ontwikkelingen wordt bijgedragen aan de realisering van natuurdoelen, waarbij de kernkwaliteiten zoveel mogelijk worden ontzien;
b. de ingreep en de realisatie van de natuurdoelen gelijktijdig worden gerealiseerd.
18.2. Niet in geschil is dat het plan ter plaatse van landgoed ’t Maatje op een omvangrijkere oppervlakte bouwmogelijkheden biedt dan het voorgaande bestemmingsplan "Landgoed ’t Maatje". Gebleken is dat de locatie volgens de raad geen deel uitmaakt van EHS-gebied met de functie verbindingszone. De voorzitter stelt vast dat dit blijkens de bij de Verordening behorende kaart EHS wel het geval is. In het plan is aan het desbetreffende plandeel tevens de aanduiding "ehs-ecologische verbinding" toegekend. Gelet hierop heeft de raad miskend dat de locatie deel uitmaakt van EHS-gebied met de functie verbindingszone. De voorzitter acht derhalve onduidelijk of aan artikel 19.1 van de Verordening wordt voldaan, en of eventueel kan worden afgeweken op grond van artikel 19.4 van de Verordening. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het plandeel met de bestemming "Wonen - Landgoed" betreffende landgoed ’t Maatje te schorsen.
19. De raad dient ten aanzien van [verzoeker sub 4] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van de overige verzoekers bestaat geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Doetinchem van 18 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Landgoed" betreffende landgoed ’t Maatje;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 4] en anderen voor het overige, en de verzoeken van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoekers sub 3] en [verzoekers sub 5] geheel af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Doetinchem tot vergoeding van bij [verzoeker sub 4] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Doetinchem aan [verzoeker sub 4] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2013
571.