ECLI:NL:RVS:2013:2709

Raad van State

Datum uitspraak
31 december 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
201307086/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J. Kramer
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Malkenschoten-Kayersmolen vastgesteld door de raad van de gemeente Apeldoorn

Op 31 december 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Malkenschoten-Kayersmolen" dat op 13 juni 2013 door de raad van de gemeente Apeldoorn is vastgesteld. De appellanten, De Plaatijzerindustrie B.V. en een tweede appellante, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Plaatijzerindustrie B.V. betwist de toekenning van milieucategorieën aan haar perceel en de uitsluiting van grootschalige detailhandel en bouwmarkten. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de milieucategorieën zijn vastgesteld op basis van de VNG-brochure en dat de bestemmingen zijn gekozen om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen. Tijdens de zitting op 22 november 2013 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de vertegenwoordigers van de raad en Groenrijk Malkenschoten CV. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting is het onderzoek heropend, maar is besloten om verdere behandeling ter zitting achterwege te laten.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de milieucategorieën aan de Plaatijzerindustrie B.V. toe te kennen en dat de uitsluiting van bepaalde functies niet in strijd is met het recht. De appellanten hebben niet aangetoond dat de raad niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 december 2013.

Uitspraak

201307086/1/R6
Datum uitspraak: 31 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Plaatijzerindustrie B.V., gevestigd te Apeldoorn,
2. [appellante sub 2] (hierna: [appellante sub 2]), wonend te Apeldoorn,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Malkenschoten-Kayersmolen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Plaatijzerindustrie B.V. en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de commanditaire vennootschap Groenrijk Malkenschoten CV een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2013, waar de Plaatijzerindustrie B.V., vertegenwoordigd door G.E. van Reekum, bijgestaan door mr. E. van der Hoeven, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door M.G.J. Beimer en drs. S.D. Tuhuteru, zijn verschenen. Ter zitting is Groenrijk, vertegenwoordigd door P.H.J. Stenders als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er is nog een stuk ontvangen van de Plaatijzerindustrie B.V. Met toestemming van de raad is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plangebied heeft betrekking op de bedrijventerreinen Malkenschoten en Kayersmolen-Zuid in het zuidelijk deel van Apeldoorn. Dit plan vervangt een aantal, deels verouderde, planologische regelingen en beoogt een eenduidige en uniforme juridische regeling te geven voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Daarnaast biedt het plan de mogelijkheid voor aanpassing van de Laan van Malkenschoten tot 2 x 2 rijstroken en zijn de gebruiksmogelijkheden op de locatie van het voormalige Philipsterrein (de locatie Visionpark) verruimd. Op de locatie Dubbelbeek is de realisering van maatschappelijke voorzieningen en een kameraccommodatie mogelijk gemaakt, naast de reeds toegestane sport- en recreatieve voorzieningen. Tevens voorziet het plan in een geringe aanpassing van de geluidzone van het bedrijventerrein Malkenschoten-Kayersmolen.
Het beroep van de Plaatijzerindustrie B.V.
3. De Plaatijzerindustrie B.V. kan zich niet verenigen met de in het plan aan haar perceel Kayersdijk 131 toegekende milieucategorieën, 3.1, 3.2 en 4.1. Zij stelt dat dit de gebruiksmogelijkheden van haar perceel ten onrechte beperkt, het perceel hierdoor minder geschikt wordt voor de vestiging van andere bedrijven en dit de verkoopbaarheid van haar perceel ten onrechte beperkt.
Zij kan zich voorts niet verenigen met het voor het gebied tussen de Kayersdijk, de IJsselstraat en de Lekstraat gehanteerde omgevingstype ‘rustige woonwijk’. Zij voert aan dat de eerstelijnsbebouwing is gelegen aan de Kayersdijk en dat de Kayersdijk een belangrijke ontsluitingsweg is waar zich aan de oostzijde uitsluitend bedrijfsbebouwing bevindt. Zij stelt, onder verwijzing naar blz. 30 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: VNG-brochure) dat de eerstelijnsbebouwing aan de Kayersdijk had moeten worden aangemerkt als gemengd gebied, zodat de richtafstanden met een afstandsstap kunnen worden verlaagd en hogere milieucategorieën aan haar perceel kunnen worden toegekend. Zij wenst dat aan de gronden van haar perceel aan het westelijke deel milieucategorie 3.2, het middendeel milieucategorie 4.1 en aan het oostelijke deel milieucategorie 4.2 wordt toegekend.
De Plaatijzerindustrie B.V. stelt voorts dat op haar perceel ten onrechte grootschalige detailhandel en bouwmarkten zijn uitgesloten. Volgens haar is het terrein daarvoor geschikt en is er, gelet op de reeds toegestane functies, geen aanleiding om deze activiteiten uit te sluiten.
3.1. De raad heeft toegelicht dat in het kader van voorliggend plan is voorgesteld voor de (gestapelde) woningen die behoren tot de eerstelijnsbebouwing aan de westzijde van de Kayersdijk uit te gaan van het omgevingstype ‘gemengd gebied’, omdat deze op een afstand van 30 m van de ontsluiting, de Kayersdijk zijn gelegen. Direct achter deze woningen ligt een woonwijk, zodat het reeds hierom niet mogelijk is de richtafstanden met een afstandsstap te kunnen verlagen. Daarom heeft de raad besloten het desbetreffende gebied, dus ook de eerstelijnsbebouwing aan de Kayersdijk, aan te merken als ‘rustige woonwijk’. Dit leidt er volgens de raad toe dat binnen een afstand van 100 m van deze woningen bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1, binnen een afstand van 200 m bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 en vanaf een afstand van 200 m bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.1, rechtstreeks toelaatbaar zijn.
Verder stelt de raad dat de flexibiliteitsbepaling in artikel 7, lid 7.5.1, van de planregels het mogelijk maakt om zwaardere bedrijven toe te staan, mits deze naar aard en invloed van de bedrijvigheid gelijk te stellen zijn met de ter plaatse geldende milieucategorie. De raad stelt zich op het standpunt dat dit voor de Plaatijzerindustrie B.V. voldoende mogelijkheden biedt om een koper te vinden.
3.2. De raad stelt dat de beroepsgrond over het uitsluiten van het vestigen van een bouwmarkt of een tuincentrum geen steun vindt in de zienswijzen. Voorts stelt de raad dat het gemeentelijk beleid het niet toelaat om op de betreffende locatie bij recht een tuincentrum toe te staan.
3.3. In het plan is aan het perceel Kayersdijk 131 de bestemming "Bedrijventerrein -1" met de aanduidingen, "specifieke vorm van bedrijf - tank- en reservoirbouwbedrijf" en "risicovolle inrichting" toegekend. Aan het westelijke deel is voorts de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1", aan het middendeel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" en het oostelijke deel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onderdeel a, aanhef en onder 1-II, aanhef en onder 1-III, aanhef onder 1-IV zijn daar bedrijfsactiviteiten toegestaan onderscheidenlijk in de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfstypen.
Ingevolge onderdeel a, aanhef en onder 1-VI en aanhef en onder 6, zijn ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - tank- en reservoirbouwbedrijf" en "risicovolle inrichting" een tank- en reservoirbouwbedrijf (SBI-code 2529, 3311), onderscheidenlijk een risicovolle inrichting toegestaan.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder b, zijn de voor "Bedrijventerrein-1" aangewezen gronden niet bestemd voor detailhandelsbedrijven.
Ingevolge artikel 7, lid 7.5.1, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 7.1 onderdeel a bepaalde teneinde de vestiging van bedrijfstypen toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van toegelaten bedrijfstypen, dan wel in de Lijst van toegelaten bedrijfstypen voorkomen in een hogere categorie dan in het betreffende aanduidingsvlak is toegestaan, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfstypen die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
Ingevolge lid 7.5.1, onderdeel b, onder 1, kan het bevoegd gezag afwijken van het in lid 7.1, onder b, bepaalde ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen zoals keukens, sanitair, tegels en dakkapellen, met dien verstande dat met toepassing van deze bevoegdheid geen bouwmarkten en tuincentra mogen worden gevestigd.
3.4. Ter zitting is komen vast te staan dat het beroep van de Plaatijzerindustrie B.V. niet zozeer is gericht tegen de beperking van haar bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden, maar erop is gericht om een zo ruim mogelijke bestemmingsregeling te verkrijgen met het oog op de verkoop van het perceel.
3.5. Blijkens de plantoelichting heeft de raad voor het bepalen van de richtafstand voor het bedrijf van de Plaatijzerindustrie B.V. de VNG-brochure toegepast. De lijst in de VNG-brochure geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Een rustige woonwijk is volgens de VNG-brochure ingericht volgens het principe van functiescheiding; afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies voor en langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
Ter zitting is gebleken dat niet meer in geschil is dat de woningen in het westelijk gebied achter de eerstelijnsbebouwing aan de Kayersdijk, de woningen aan de IJsselstraat en de Lekstraat, zijn gelegen in een gebied dat kan worden aangemerkt als ‘rustige woonwijk’ als bedoeld in de VNG-brochure.
De eerstelijnsbebouwing langs de Kayersdijk, gestapelde woningen in de Rivierenwijk, kan gezien de ligging aan de Kayersdijk, volgens de plantoelichting worden aangemerkt als ‘stedelijke woonomgeving’. Voor deze woningen zou daarom voor het aspect geluid een correctie mogen worden toegepast. Voor de aspecten geur, stof en gevaar kan echter geen correctie worden toegepast.
Hieruit volgt dat de richtafstanden uit de VNG-brochure niet met een afstandsstap kunnen worden verlaagd. De raad heeft daarom ervoor gekozen om ook voor de eerstelijns bebouwing uit te gaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen de Plaatijzerindustrie B.V. heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de eerstelijnsbebouwing aan de Kayersdijk niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van dit omgevingstype.
3.6. In de plantoelichting is inzichtelijk is gemaakt welke bedrijfscategorieën (maximaal) kunnen worden toegestaan op het bedrijventerrein Malkenschoten-Kayersmolen. In de huidige situatie is een aantal bedrijven op een locatie gevestigd dat formeel niet past binnen de nieuwe bestemming. Volgens de tabel op blz. 57 van de plantoelichting is de plaatijzerindustrie B.V. aangemerkt als een inrichting volgens de SBI-code 2529, 3311, waaraan milieucategorie 5.1 is toegekend.
Voor categorie 5.1 bedrijven geeft de VNG-brochure een richtafstand van 500 m, zodat het bedrijf niet past binnen de nieuwe milieuzonering.
De bedrijfsactiviteiten van de Plaatijzerindustrie B.V. worden volgens de plantoelichting door middel van de aan haar verleende omgevingsvergunning en milieuregelgeving zodanig gereguleerd dat hinder bij de omliggende woningen beperkt blijft en gelet daarop wel past binnen de nieuwe bestemming. Het perceel is daarom voorzien van specifieke aanduidingen, waardoor het bedrijf haar huidige activiteiten op de huidige locatie kan blijven voortzetten, aldus de plantoelichting.
3.7. Door het toekennen van de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - tank- en reservoirbouwbedrijf" en "risicovolle inrichting" wordt de milieu-invloed haar huidige activiteiten, die aangemerkt kunnen worden als bedrijfsactiviteiten als bedoeld in categorie 5.1, op deze locatie in het plan in juridisch-planologische zin geborgd. De relevante milieucontouren, zoals de geluidzone, zijn in de planregeling verwerkt. De mate van hinder wordt voor het overige gereguleerd via het spoor van de milieuregelgeving dan wel via de aan Plaatijzerindustrie B.V. verleende omgevingsvergunning.
Gelet op het voorgaande heeft de raad, na onderzoek en na afweging van alle betrokken belangen, ervoor gekozen aan de gronden op het perceel Kayersdijk 131 een zogenoemde maatbestemming toe te kennen, waardoor de huidige activiteiten op deze locatie kunnen worden voortgezet. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen aan het belang dat de Plaatijzerindustrie B.V. heeft bij de verkoopbaarheid van haar perceel en om die reden een ruimere bestemming had moeten toekennen aan het perceel Kayersdijk 131. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de in artikel 7, lid 7.5.1 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid de vestiging van bedrijven mogelijk maakt die niet voorkomen op de lijst van toegelaten bedrijfstypen of bedrijven die in een hogere categorie vallen, maar naar aard en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijven die bij recht zijn toegestaan.
3.8. Voor zover de raad stelt dat de beroepsgrond over het uitsluiten van het vestigen van een bouwmarkt of een tuincentrum geen steun vindt in de naar voren gebrachte zienswijze, overweegt de Afdeling dat de zienswijze van de Plaatijzerindustrie B.V. was gericht op een verruiming van de bestemmingsregeling voor het perceel Kayersdijk 131. Aan dit perceel is de bestemming "Bedrijventerrein-1" toegekend en artikel 7 van de planregels bevat de bestemmingsregeling daarvoor. Artikel 7, lid 7.5.1, onderdeel b, onder 1, maakt daar deel van uit. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de betreffende beroepsgrond geen steun vindt in de door de Plaatijzerindustrie B.V. naar voren gebrachte zienswijze.
3.9. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het gemeentelijk beleid erop is gericht om aan de hand van een concrete aanvraag te toetsen of een tuincentrum op een bepaalde locatie wenselijk is. Het is volgens de raad niet op voorhand uitgesloten dat op de locatie Kayersdijk 131 een tuincentrum kan worden gevestigd mits daartoe een concrete aanvraag wordt gedaan.
Gelet op het gemeentelijk beleid heeft de raad bij de vaststelling van het plan in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om op de locatie Kayersdijk 131 de mogelijkheid voor de vestiging van een tuincentrum uit te sluiten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de Plaatijzerindustrie B.V. voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen concrete plannen met betrekking tot het vestigen van een tuincentrum kenbaar heeft gemaakt noch een concrete aanvraag daartoe heeft gedaan.
4. De Plaatijzerindustrie B.V. kan zich niet verenigen met de voor haar perceel toegestane bouwhoogte van 10 m. Op het terrein is volgens haar thans ook bebouwing van 12 m hoogte aanwezig. Zij wijst daartoe op een op 2 mei 1997 aan haar verleende bouwvergunning, die zij na de zitting heeft toegestuurd. De afstand tussen haar bedrijfsgebouw en de woonbebouwing is volgens haar zodanig dat een bouwhoogte van 12 m geen hinder zal geven. Zij wenst dan ook dat op haar perceel een bouwhoogte van 12 m wordt toegestaan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het voorheen geldende plan eveneens een maximale bouwhoogte van 10 m was toegestaan. De raad heeft uiteengezet dat het perceel Kayersdijk 131 is gelegen aan de hoofdinfrastructuur en dat het met het oog op stedenbouwkundige uitgangspunten ongewenst is om ter plaatse bij recht een hogere bouwhoogte toe te staan dan 10 m. Voor zover de hoogte van bestaande legale bouwwerken meer bedraagt dan 10 m wijst de raad op artikel 31, eerste lid, onder g, van de algemene bouwregels.
4.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.2, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, is voor het perceel voorzien in een maximale goot- en bouwhoogte van 10 m.
Ingevolge artikel 31, lid 31.1, onder g, van de planregels gelden, voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten, de dan aanwezige maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.
4.3. Volgens blz. 90 van de plantoelichting zijn in artikel 31 van de planregels bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het laatste lid van artikel 31, lid 31.1, geeft volgens de plantoelichting een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
4.4. De raad heeft er met het oog op stedenbouwkundige uitgangspunten in dit plan welbewust voor gekozen een maximale bouwhoogte toe te staan van 10 m.
Voor zover de Plaatijzerindustrie B.V. betoogt dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan op haar perceel een hogere bouwhoogte is vergund, overweegt de Afdeling dat artikel 31, lid 31.1, onder g, van de planregels er toe leidt dat de aan haar bij besluit van 2 mei 1997 vergunde bouwhoogte, ter plaatse van de gerealiseerde bebouwing, als vervangende regel geldt, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk.
In hetgeen de Plaatijzerindustrie B.V. heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de maximaal toegestane bouwhoogte in zoverre niet aanvaardbaar heeft kunnen achten.
Het beroep van [appellante sub 2]
5. [appellante sub 2] woont aan de [locatie A] en stelt dat in de bestemmingsregeling die geldt voor het perceel Malkenschoten 9 een duidelijke definitie van tuincentrum ontbreekt.
[appellante sub 2] stelt voorts, onder meer onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013 met zaak nr. 201210025/1/A1, dat vuurwerk niet als aanvullend assortiment van een tuincentrum kan worden aangemerkt, omdat er geen relatie bestaat met het basisassortiment van een tuincentrum. Artikel 1, lid 1.9, van de planregels is volgens haar in strijd met deze uitspraak en in strijd met de beleidsnotitie ‘Regeling tuincentra in bestemmingsplannen’.
5.1. Groenrijk stelt zich op het standpunt dat het voor de bedrijfsvoering en met het oog op de concurrentie van belang is dat de verkoop van vuurwerk met het plan mogelijk wordt gemaakt. Het is volgens haar in Apeldoorn gebruikelijk dat een tuincentrum vuurwerk verkoopt.
5.2. De raad stelt dat, overeenkomstig het voorheen geldende plan, aan de gronden op het perceel Malkenschoten 9 de bestemming "Detailhandel-Tuincentrum" is toegekend. De planregels met betrekking tot de bestemming "Detailhandel-Tuincentrum", in combinatie met de omschrijving van de begrippen ‘basisassortiment van een tuincentrum’ en ‘aanvullend assortiment van een tuincentrum’, leggen de regels die gelden voor het desbetreffende tuincentrum voldoende vast, zodat het opnemen van een omschrijving van het begrip ‘tuincentrum’ hier volgens de raad niets aan toevoegt.
Volgens de raad is in de beleidsnotitie ‘Regeling tuincentra in bestemmingsplannen’ bepaald wat tot het assortiment van een tuincentrum kan behoren. Deze Regeling wordt in de bestemmingsplannen van de gemeente Apeldoorn op uniforme wijze toegepast, zo ook voor het tuincentrum op het perceel Malkenschoten 9. De raad verwijst voorts naar de uitspraak van de voorzitter op 4 december 2012 in zaak nr. 201210025/2/A1, waarin is overwogen dat de Regeling niet zodanig is geformuleerd dat daaruit moet worden afgeleid dat verkoop en opslag van vuurwerk in tuincentra verboden is.
Het is volgens de raad in het kader van dit plan van belang wat is beoogd bij de vaststelling van de Regeling en de raad stelt dat daarmee is beoogd de verkoop van vuurwerk in tuincentra toe te staan. De raad vond ten tijde van de vaststelling van het plan steun voor deze opvatting in de uitspraak van de voorzitter. Voor het geval er toch twijfel mocht bestaan over welke artikelen tot het aanvullend assortiment van een tuincentrum behoren, is bij de vaststelling van het plan besloten daarover duidelijkheid te geven in artikel 1, lid 1.9, van de planregels, aldus de raad.
5.3. Aan de gronden op het perceel Malkenschoten 9 is de bestemming "Detailhandel-Tuincentrum" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1 van de planregels zijn de voor "Detailhandel-Tuincentrum" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een tuincentrum;
(..)
met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen.
Ingevolge lid 10.4, bestaat het gebruik van gronden voor een tuincentrum in ieder geval uit detailhandel in het basisassortiment van een tuincentrum en mag het gebruik bestaan uit detailhandel in het aanvullend assortiment van een tuincentrum, verlenen van diensten, een restauratieve voorziening en speelvoorzieningen.
Ingevolge artikel 1, lid 1.9, wordt onder aanvullend assortiment van een tuincentrum verstaan artikelen die door tuincentra worden gevoerd, niet behoren tot het basisassortiment van een tuincentrum, een relatie hebben met dat basisassortiment en in overeenstemming zijn met de doelstelling van een tuincentrum. Het aanvullend assortiment van een tuincentrum, dat integraal onderdeel uitmaakt van het tuincentrum, bestaat uit vissen en andere dieren, dierenbenodigdheden, zwembaden, hengelsportartikelen, tuinkleding en -schoeisel, tuinspeelgoed, cadeau- en sfeerartikelen (niet zijnde binnenmeubilair en dergelijke) en vuurwerk.
Ingevolge artikel 1, lid 1.12, wordt onder het basisassortiment van een tuincentrum verstaan de artikelen die van oudsher bij tuincentra, hoveniersbedrijven en kwekerijen verkrijgbaar zijn, bestaande uit:
a. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen bollen, knollen, zaden, bomen (waaronder kerstbomen), heesters, coniferen, vaste planten, seizoengroen/perkgoed, kamerplanten en snijbloemen;
b. dood materiaal, waaronder in ieder geval begrepen gewasbescherming, meststoffen, grondproducten, vijver- en fonteinmateriaal (waterbakken, pompen, borrelstenen, roosters, vijvers en fonteinen etc.), bestratingsmateriaal, tuinhout, blokhutten, kasjes, serres, tuingereedschappen, video’s en boeken over tuin en planten, potterij, barbecue-artikelen, vuurpotten, tuinmeubelen, tuinverlichting, terrasaankleding en kerst- en paasartikelen (bestaande uit decoratief materiaal dat gericht is op de paasdagen en de feestdagen in december).
5.4. Blijkens de uitspraak van de voorzitter van 4 december 2012 heeft het college eerdere en andere aanvragen voor de verkoop en opslag van vuurwerk en opslag van vuurwerk in tuincentra gehonoreerd onder de gelding van de ‘Regeling tuincentra in bestemmingsplannen’. Dit duidt erop dat het college deze Regeling als beleid heeft gehanteerd. [appellante sub 2] verwijst weliswaar naar de uitspraak van 19 juni 2013 met zaak nr. 201210025/1/A1 waarin is overwogen dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom vuurwerk voldoet aan de in de Regeling genoemde criteria, terwijl vuurwerk geen deel uitmaakt van de in de Regeling opgenomen opsomming van toegestane artikelen in een tuincentrum, maar anders dan [appellante sub 2] kennelijk veronderstelt, heeft de raad bij de vaststelling van dit plan uitdrukkelijk onder ogen gezien dat er mogelijk onduidelijkheid bestaat over de uitleg van de Regeling. De raad heeft daarom ter verduidelijking van en ter aanvulling op de Regeling in dit plan ervoor gekozen om in artikel 1, lid 1.9, van de planregels een opsomming van artikelen op te nemen om aan te geven welke artikelen tot het aanvullend assortiment van een tuincentrum behoren. De raad heeft welbewust ervoor gekozen om vuurwerk in die opsomming op te nemen en heeft daarmee weloverwogen ervoor gekozen om de verkoop van vuurwerk op gronden met de bestemming "Detailhandel-Tuincentrum" toe te staan.
De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad in dit plan in zoverre niet in redelijkheid deze afweging heeft kunnen maken. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen door [appellante sub 2] is aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid voor de in dit plan opgenomen definitie en invulling van aanvullend assortiment van een tuincentrum heeft kunnen kiezen.
Gelet op de gedetailleerde bestemmingsomschrijving en opsomming van artikelen in de planregels met betrekking tot de bestemming "Detailhandel-Tuincentrum" ziet de Afdeling voorts ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een definitie van tuincentrum daar niets aan toevoegt.
6. [appellante sub 2] voert verder aan dat het eigen terrein van het tuincentrum in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet. De raad heeft volgens haar bij de vaststelling van het plan ten onrechte niet getoetst aan de geldende parkeernota van de gemeente Apeldoorn. Zij stelt dat het tuincentrum een bedrijfsoppervlakte heeft van 4300 m². Bij een dergelijke bedrijfsoppervlakte dienen volgens de parkeernota 172 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd, terwijl het tuincentrum feitelijk maar 45 parkeerplaatsen heeft door opslag op een deel van de 65 parkeerplaatsen. Voorts sluit het plan volgens haar niet uit dat parkeerruimte als verkoopruimte wordt gebruikt.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande rechten van het tuincentrum op grond van het voorheen geldende plan "Malkenschoten" als uitgangspunt voor het plan hebben gediend. De raad stelt dat onder het voorheen geldende plan "Malkenschoten" voor het perceel Malkenschoten 9 in 1997 een parkeernorm is vastgesteld van 65 parkeerplaatsen. Bij besluit van 1 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders een vrijstelling verleend, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, van de gebruiksbepalingen van het voorheen geldende plan ten behoeve van een aanvullend assortiment. Op dat moment is de parkeernorm opnieuw bezien, maar het college zag destijds geen aanleiding aanvullende parkeereisen te stellen en de raad ziet daartoe ook nu geen aanleiding. Het is volgens de raad niet realistisch om de geldende parkeernota te hanteren, omdat deze is gebaseerd op grote tuincentra en het in dit geval gaat om een tuincentrum met een verkoopoppervlakte van ongeveer 2800 m². Langs de openbare weg zijn langs delen van de weg Malkenschoten reeds parkeerverboden ingesteld, zodat de bereikbaarheid van de woning van [appellante sub 2] is gewaarborgd en dit verder niet tot verkeersproblemen leidt, aldus de raad.
6.2. Ter zitting heeft Groenrijk verklaard dat de 65 aanwezige parkeerplaatsen in de parkeerbehoefte voorzien, dat deze soms worden gebruikt voor opslag, maar niet voor de verkoop. Op piekmomenten, zoals tweede paasdag, tweede pinksterdag en Hemelvaartsdag, kan Groenrijk gebruik maken van het weiland van de buurman, zodat die gronden worden benut voor de zogenoemde overloop voor parkeren.
6.3. Niet in geschil is dat het bestaande tuincentrum in het voorheen geldende plan reeds als zodanig was bestemd. Ter zitting is komen vast te staan dat het perceel Malkenschoten 9 beschikt over 2800 m² bedrijfsbebouwing. De raad heeft in dit plan ervoor gekozen de bestaande rechten met betrekking tot de parkeernorm, zoals die in het voorheen geldende plan tot uitdrukking kwam voor Malkenschoten 9, te handhaven. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke parkeersituatie zodanig is dat de raad dit niet in redelijkheid heeft kunnen doen. De omstandigheid dat incidenteel op het parkeerterrein opslag plaatsvindt, maakt niet dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een onaanvaardbare parkeersituatie zal ontstaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan niet voorziet in een uitbreiding van het tuincentrum. Gelet op het voorgaande is in hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd is dan ook geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat het plan in zoverre in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Heinen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2013
632.