ECLI:NL:RVS:2013:2694

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
201301847/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 februari 2013. De staatssecretaris had op 18 januari 2013 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan leiden tot een toetsing van dat besluit als ware het een eerste afwijzing. Dit geldt ook voor besluiten op verzoeken om terug te komen van eerder genomen besluiten. De Afdeling stelt vast dat het besluit van 18 januari 2013 een besluit van gelijke strekking is als een eerder besluit van 17 januari 2012, waarbij een aanvraag van de moeder van de vreemdeling was afgewezen.

De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de voorzieningenrechter wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De rechtbank moet beoordelen of de door de vreemdeling aangevoerde feiten, waaronder de vrees voor rekrutering door de Taliban, als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 472,00, met de bepaling dat de rechtbank beslist over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

201301847/1/V2.
Datum uitspraak: 23 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 februari 2013 in zaak nr. 13/1972 en 13/1973 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
2.1. Bij besluit van 17 januari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de moeder van de vreemdeling om haar, mede ten behoeve van de vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Anders dan waarvan de voorzieningenrechter uitgaat, is het besluit van 18 januari 2013 een besluit van gelijke strekking als het besluit van 17 januari 2012, zodat op het daartegen ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2008 in zaak nr. 200706841/1).
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Zij zal daarbij dienen te beoordelen of hetgeen de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd, waaronder ook begrepen de gestelde vrees voor rekrutering door de Taliban, kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid.
4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 februari 2013 in zaak nr. 13/1972;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Yildiz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2013
594.