ECLI:NL:RVS:2013:2692

Raad van State

Datum uitspraak
31 december 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
201300707/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een fiets-loopbrug over het Niezijlsterdiep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Groningen en de uitspraak van 7 december 2012, betreffende de omgevingsvergunning voor de bouw van een fiets-loopbrug over het Niezijlsterdiep nabij Niezijl. Het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn verleende op 20 december 2011 een omgevingsvergunning voor de bouw van deze brug. Appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, dat door het college op 24 mei 2012 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Groningen oordeelde in een tussenuitspraak van 13 september 2012 dat het college het geconstateerde gebrek in het besluit moest herstellen. Na een aanvullende motivering van het college, verklaarde de rechtbank op 7 december 2012 het beroep van appellanten gegrond en vernietigde het besluit van 24 mei 2012, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

Appellanten gingen in hoger beroep, waarbij zij aanvoerden dat de rechtbank niet zorgvuldig had gehandeld en dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen, omdat de totale oppervlakte van de brug groter was dan toegestaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 november 2013 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellanten niet voldoende had meegewogen en dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte had verleend, omdat de oppervlakte van het bouwplan meer dan 50 m² bedroeg. De uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 september 2012 en de uitspraak van 7 december 2012 werden vernietigd, en het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellanten.

Uitspraak

201300707/1/A1.
Datum uitspraak: 31 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Zuidhorn,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Groningen van 13 september 2012 en de uitspraak van 7 december 2012 in zaak nr. 12/664 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een fiets-loopbrug over het Niezijlsterdiep nabij de percelen [locaties] te Niezijl.
Bij besluit van 24 mei 2012 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 13 september 2012 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om het door de rechtbank geconstateerde gebrek in dat besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 23 oktober 2012 heeft het college de rechtbank bericht dat het het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld door middel van een aanvullende motivering.
Bij uitspraak van 7 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 mei 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2013, waar [appellanten], en het college, vertegenwoordigd door A.M. Roos en mr. L.C. Dijkstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan betreft de bouw van een fiets-loopbrug, een zogenoemd hoogholtje, over het Niezijlsterdiep. Het hoogholtje heeft een lengte van ongeveer 33 m en een oppervlakte van ongeveer 66 m².
2. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2º, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en derde lid, van de bij het Bor behorende bijlage II komt voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m².
3. Ter plaatse van het bouwplan gelden twee bestemmingsplannen. Ingevolge het ter plaatse van de zuidelijke oever en het Niezijlsterdiep geldende bestemmingsplan "Niezijl" rust op de gronden, nabij de percelen [locaties], de bestemming "Wonen". Aan het aangrenzend water is de bestemming "Water" toegekend.
Ingevolge het ter plaatse van de noordelijke oever geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zuidhorn" rust op de gronden waarop een deel van de brug is voorzien bestemming "Agrarisch".
4. Voor zover het bouwplan is gelegen in het bestemmingsplan "Niezijl", is realisering ervan toegestaan. Voor zover het bouwplan is gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidhorn", is het in strijd met de agrarische bestemming. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en derde lid, van de bij het Bor behorende bijlage II, omgevingsvergunning voor het bouwplan verleend.
5. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet zorgvuldig met de procedures is omgegaan en in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet op de argumenten in hun schriftelijke zienswijze van 28 november 2012 is ingegaan.
5.1. Uit het rechtbankdossier kan worden opgemaakt dat [appellanten] als gevolg van een misverstand niet direct overeenkomstig artikel 8:51b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk hun zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het college het gebrek heeft hersteld. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank [appellanten] hiertoe desgevraagd alsnog in de gelegenheid heeft gesteld, zij hiervan ook gebruik hebben gemaakt en aldus niet in hun belangen zijn geschaad.
De rechtbank heeft na ontvangst van deze schriftelijke zienswijze met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Nu bij toepassing van dit artikel toestemming van partijen om zonder zitting uitspraak te doen niet nodig is, heeft de rechtbank partijen ten onrechte bij brief van 29 november 2012 verzocht om op een formulier te vermelden of zij die toestemming geven. Dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan voordat zij dit formulier had ontvangen, leidt derhalve evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Evenmin zijn er aanwijzingen dat de rechtbank de argumenten van [appellanten] in hun schriftelijke zienswijze van 28 november 2012 niet bij haar beoordeling van het beroep heeft betrokken.
Het betoog faalt.
6. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo niet de bevoegdheid kon ontlenen om omgevingsvergunning te verlenen, omdat de totale oppervlakte van de brug groter is dan maximaal is toegestaan ingevolge artikel 4, aanhef en derde lid, van de bij het Bor behorende bijlage II. Zij voeren aan dat het college bij de toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid het bouwplan ten onrechte heeft opgeknipt en heeft beperkt tot het deel van het bouwplan dat in strijd is met de agrarische bestemming.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 4 van bijlage II bij het Bor tot doel heeft categorieën van gevallen aan te wijzen waarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning kan worden verleend.
Volgens de tekst van artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bro, kwam voor toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking "een bouwwerk" waarvan het bruto oppervlak niet groter is dan 50 m². Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juli 2013 in zaak nr. 201211120/1/A1), bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze bewoordingen anders dienen te worden uitgelegd dan dat hiermee het bouwwerk als geheel wordt bedoeld. Nu artikel 4 van bijlage II bij het Bor een voortzetting is van artikel 4.1.1 van het Bro, bestaat geen aanleiding om daar ten aanzien van een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo wordt verleend, anders over te oordelen. De toetsing of is voldaan aan de voorwaarde dat de oppervlakte van het bouwplan niet meer is dan 50 m², kan zich aldus niet beperken tot het gedeelte van het bouwwerk dat met het bestemmingsplan in strijd is. Nu de oppervlakte van het bouwplan meer dan 50 m² bedraagt, was het college niet bevoegd om de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en derde lid, van de bij het Bor behorende bijlage II, te verlenen. De rechtbank heeft dat niet onderkend. De aangevallen uitspraken en het besluit op bezwaar komen reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. Aan hetgeen [appellanten] overigens hebben aangevoerd, wordt niet meer toegekomen.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van 13 september 2012 dient te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak van 7 december 2012 voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 24 mei 2012 in stand zijn gelaten. Het college dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling een nieuw besluit te nemen.
8. Het college dient op de na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 september 2012;
III. vernietigt de uitspraak van 7 december 2012 van de rechtbank Groningen in zaak nr. 12/664, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn van 24 mei 2012, kenmerk RV/rw/0125/62085, in stand zijn gelaten;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van vergoeding van € 54,08 (zegge: vierenvijftig euro en acht cent), bestaande uit de reiskosten van het in persoon ter zitting verschijnen;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zuidhorn aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2013
604.