ECLI:NL:RVS:2013:2670

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201309301/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en hoger beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 december 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 6 september 2013 de aanvraag afgewezen. De vreemdeling had eerder beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 30 september 2013 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De vreemdeling betoogde dat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg staat aan de toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en dat hij recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De Raad van State overwoog dat het Handvest van toepassing is, omdat de staatssecretaris het recht van de Unie ten uitvoer brengt. De Raad oordeelde echter dat het achterwege laten van een zitting in hoger beroep niet in strijd is met artikel 47 van het Handvest, aangezien er in eerste aanleg een openbare zitting had plaatsgevonden en de vreemdeling daar was gehoord.

De Raad van State concludeerde dat de argumenten van de vreemdeling niet voldoende waren om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201309301/1/V2.
Datum uitspraak: 20 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 30 september 2013 in zaken nrs. 13/23398 en 13/23399 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2013 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 september 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling betoogt dat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aan de toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in de weg staat en dat ook in hoger beroep een openbare behandeling van zijn zaak dient plaats te vinden, zodat hij mondeling kan worden gehoord. Hij verwijst hiertoe naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) van 22 november 2012 in zaak nr. C-277/11, M.M. (www.curia.europa.eu).
1.1. Gelet op artikel 51, eerste lid, van het Handvest, is het Handvest gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Omdat het besluit van 6 september 2013 de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning in de zin van artikel 28 van de Vw 2000 betreft moet worden aangenomen dat de staatssecretaris in deze zaak het recht van de Unie ten uitvoer heeft gebracht. De zaak valt derhalve binnen de werkingssfeer van het Handvest.
1.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2013 in zaak nr. 201309876/1/V3 volgt dat uit de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 3 november 2011, Arvelo Aponte tegen Nederland, nr. 28770/05, en van 29 oktober 1991, Fejde tegen Zweden, nr. 12631/87 (beide www.ehcr.coe.int) kan worden afgeleid dat het achterwege laten van een zitting in hoger beroep en het doen van een verkorte uitspraak met toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, op zichzelf niet betekent dat geen daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in artikel 47 van het Handvest is geboden. In deze zaak heeft in eerste aanleg een openbare zitting plaatsgevonden, waar de vreemdeling is gehoord. Voorts zijn in het hoger beroep geen rechtsvragen of vragen van feitelijke aard aan de orde die niet op basis van de op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen worden beoordeeld.
De vreemdeling kan derhalve niet worden gevolgd in het betoog dat een afdoening van het hoger beroep met toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 in strijd is met artikel 47 van het Handvest omdat een zitting achterwege wordt gelaten. Het beroep van de vreemdeling op het arrest van het Hof van Justitie van 22 november 2012 leidt, zoals eerder overwogen in voormelde Afdelingsuitspraak, niet tot een ander oordeel, omdat die zaak het horen door het bestuursorgaan voorafgaand aan het nemen van het voor de betrokkene negatieve besluit betrof.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Bosma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2013
572-691.