201308857/2/R1.
Datum uitspraak: 16 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Uitgeest,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Uitgeest,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013, nr. R2013.0032, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Uitgeest" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 november 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Visser, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.P. van der Roest, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan, voor zover relevant, voorziet met de bestemming "Wonen" in de bouw van een woning op de gronden gelegen tussen de percelen [locaties] te Uitgeest.
3. [verzoeker] woont op het perceel Lagendijk 31 en richt zijn verzoek tegen het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" gelegen tussen de percelen [locaties]. Hij voert onder meer aan dat sprake is van strijd met artikel 13, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS), op grond waarvan nieuwe woningbouw in landelijk gebied niet is toegestaan. Het plan bevat geen onderbouwing waaruit blijkt dat aan de afwijkingsvoorwaarden van de PRVS kan worden voldaan. Voorts blijkt volgens [verzoeker] niet dat een aanvaardbare geluidssituatie is gewaarborgd. Mogelijk dient een hogere waarde krachtens artikel 110a van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld vanwege de rijksweg A9.
[verzoeker] betoogt dat een onomkeerbare situatie zich zal voordoen wanneer het plan in zoverre in werking treedt, aangezien voor de bouw van een woning op voornoemd perceel reeds een omgevingsvergunning is aangevraagd en deze aanvraag dan niet zal kunnen worden geweigerd.
4. De raad wijst erop dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op 29 november 2011 ontheffing heeft verleend voor de bouw van een woning op de gronden gelegen tussen de percelen [locaties]. Hiermee wordt voldaan aan de PRVS. Ten tijde van de vaststelling van het plan was geen rekening gehouden met een verbreding van de A9. Door deze verbreding ligt het betrokken perceel inmiddels binnen de geluidzone van deze weg, zodat [verzoeker] volgens de raad terecht heeft gesteld dat een nader onderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse had moeten plaatsvinden. Inmiddels is een dergelijk onderzoek uitgevoerd en is gebleken dat een hogere waarde voor de bouw van een woning op het perceel nodig is. Het ontwerpbesluit voor een hogere waarde heeft vanaf 12 september 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. [verzoeker] heeft daarover geen zienswijze naar voren gebracht, aldus de raad.
5. Gelet op de betrokken belangen acht de voorzitter het treffen van een voorlopige voorziening ter voorkoming van onevenredig nadeel in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe overweegt hij dat wanneer het plan in werking treedt, de aangevraagde omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning en een garage annex botenloods op het perceel tussen de percelen [locaties] moet worden verleend, nu het plan in de bouwmogelijkheid daarvan voorziet. Schorsing van het plan op dit punt brengt met zich dat de lopende vergunningprocedure kan worden voortgezet waarbij de belangen van [verzoeker] moeten worden betrokken. De voorzitter betrekt hierbij voorts dat ten onrechte geen hogere waarde voor de bouw van een woning op het perceel is vastgesteld voorafgaand aan de vaststelling van het plan en dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met hetgeen daaromtrent is bepaald in de Wet geluidhinder. Voorts is de betekenis van de door het college van gedeputeerde staten op 29 november 2011 verleende ontheffing van de PRVS voor de onderhavige procedure in het licht bezien van de inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2012 tot wijziging van onder andere de Wet ruimtelijke ordening (Staatsblad 2012, nr. 306) en de wijziging van de PRVS niet geheel duidelijk. Dit zal in de bodemprocedure nader moeten worden bezien.
Hetgeen [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft thans geen bespreking.
6. De raad dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Uitgeest van 27 juni 2013, nr. R2013.0032, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de gronden tussen de percelen [locaties] te Uitgeest;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Uitgeest tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 970,08 (zegge: negenhonderdzeventig euro en acht cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Uitgeest aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2013
371-667.