201308781/2/R3.
Datum uitspraak: 17 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Lierop, gemeente Someren,
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te Someren,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Someren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Someren het bestemmingsplan "Someren-Dorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] beroep ingesteld.
Zij hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 december 2013, waar [verzoeker sub 1] in persoon, [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door M.J.E. Driessen en de raad, vertegenwoordigd door drs. H.J. Breman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker sub 1] ziet op de bij het plan aan zijn perceel [locatie 1] toegekende bestemming "Bedrijf". Hij betoogt dat ten onrechte aan dat perceel een bedrijfsbestemming is toegekend en niet een woonbestemming.
2.1. Vast staat dat de bij het plan aan het perceel [locatie 1] toegekende bestemming "Bedrijf" de door [verzoeker sub 1] gewenste woningbouw niet toelaat. [verzoeker sub 1] is echter niet gebaat bij een voorlopige voorziening in de vorm van een schorsing nu hierdoor het bestemmingsplan "Someren-Noord" uit 1974 zou herleven. Bij dat plan was aan het perceel van [verzoeker sub 1] eveneens een bedrijfsbestemming toegekend die woningbouw uitsloot. Anders dan [verzoeker sub 1] meent, gold voorheen niet het bestemmingsplan "Middengebied" voor zijn perceel nu aan het op zijn perceel betrekking hebbende plandeel op 6 juni 1996 goedkeuring is onthouden door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in een woonbestemming voor het perceel [locatie 1] moet te verstrekkend worden geacht.
Gezien het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
3. Het verzoek van [verzoekster sub 2] ziet op de bij het plan aan haar perceel [locatie 2] toegekende bestemming "Gemengd - 2". Naar haar stellen bieden de bij deze bestemming behorende planregels onvoldoende mogelijkheden tot verhuur en exploitatie van haar pand. Met name de in de planregels opgenomen uitsluiting van volumineuze detailhandel, groothandel en bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 acht zij een onevenredige inbreuk op haar belangen. Een gedegen onderbouwing van deze inperking ontbreekt, aldus [verzoekster sub 2]. Dit klemt te meer nu in haar pand al sprake is van leegstand en het gemeentebestuur wel meewerkt aan de ontwikkeling van een strook bedrijventerrein op gemeentegrond elders aan de Witvrouwenbergweg.
3.1. Ingevolge artikel 11 van de planregels zijn de voor "Gemengd - 2" aangewezen gronden onder meer bestemd voor kantoren, maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen. Niet in geschil is dat het gedeelte van het pand van [verzoekster sub 2] dat in gebruik is, wordt gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met het plan. In zoverre brengt het plan geen beperkingen met zich.
De wens van de raad om, gezien de ligging van het perceel nabij een woonwijk, nieuwe verkeersaantrekkende en overlast veroorzakende bedrijvigheid ter plaatse niet langer toe te laten, is vooralsnog niet onredelijk te achten. Gezien de ligging ten opzichte van de woonwijk heeft [verzoekster sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het gemeentebestuur in gelijke gevallen wel meewerkt aan de komst van dergelijke bedrijvigheid.
Voorts is aan de zijde van [verzoekster sub 2] niet gebleken van concrete plannen om op korte termijn de leegstaande delen van haar pand te verhuren voor een doel dat niet strookt met het plan.
Gelet op het voorstaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoekster sub 2] tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013
45.