201300041/1/R2.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], [land],
2. [appellant sub 2], gevestigd te [plaats], gemeente Schouwen-Duiveland,
en
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Heereweg 33 35 37 te Noordgouwe" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MoStof B.V. (hierna: MoStof B.V.) heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2013, waar [appellant sub 1] en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J. Wesel en K. Nomden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord MoStof B.V., vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, [belanghebbenden].
Overwegingen
Intrekking
1. Ter zitting heeft MoStof B.V. het betoog dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het plan, ingetrokken.
Toetsing
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
3. Het plan voorziet in de beëindiging van twee intensieve veehouderijen op de percelen aan de Heereweg 33, 35 en 37 te Noordgouwe. In het oostelijke deel van het plangebied wordt voorzien in de mogelijkheid van de bouw van zes woningen. In het westelijke deel van het plangebied wordt na sloop van een bestaande woning voorzien in de mogelijkheid van de bouw van een recreatiewoning en een paardenpension. Met het plan is toepassing gegeven aan het zogenoemde Experiment Boerenerven, welk experiment is geënt op de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. [appellant sub 1], eigenaar van de woning aan [locatie a] te [plaats], kan zich niet verenigen met het plan voor zover wordt voorzien in de mogelijkheid om zes woningen te realiseren. Zij voert als procedureel punt aan dat de overeenkomst die is gesloten in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling niet met het plan ter inzage is gelegd, terwijl de overeenkomst nodig is voor het kunnen beoordelen van de verenigbaarheid van het plan met de ruimte-voor-ruimte regeling. Zij wijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012 in zaaknr. 201201718/1/R1.
5. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
6. Anders dan in de door [appellant sub 1] genoemde uitspraak van 28 november 2012, is in de onderhavige zaak geen overeenkomst gesloten met betrekking tot de uitvoering van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling. Blijkens de stukken is het plan niet tot stand gekomen met toepassing van deze regeling maar met toepassing van het zogenoemde Experiment Boerenerven, waarvoor niet dezelfde voorwaarden gelden. In dat kader is niet gebleken van een overeenkomst tussen de gemeente en MoStof B.V.
7. Volgens [appellant sub 1] bestaat geen behoefte aan de voorziene zes woningen. Volgens haar worden de bestaande woningen in Noordgouwe al nauwelijks verkocht. In dat verband wijst zij op woningbouwplannen aan de Brouwerijstraat in Noordgouwe waartegen momenteel een procedure bij de Afdeling loopt. [appellant sub 1] wijst er verder op dat de voorziene zes woningen gelet op een ander project in Noordgouwe dat in ontwikkeling is, de geplande hoeveelheid woningen tot 2022 te boven gaat. Bovendien is dit aantal niet noodzakelijk om het nieuw te bouwen paardenpension mee te financieren.
Voorts leidt het plan volgens [appellant sub 1] tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van haar woning, in het bijzonder vanwege de aantasting van haar privacy en woongenot. Zij wijst erop dat zij er destijds bewust voor heeft gekozen in een landelijke omgeving te gaan wonen. Het plan leidt ertoe dat zij investeringen zal moeten doen voor het oprichten van een schutting teneinde haar privacy te behouden. Dit acht zij onevenredig. Voorts stelt [appellant sub 1] dat het plan leidt tot een waardevermindering van haar woning.
8. De raad stelt dat het plan leidt tot een verbetering van de ruimtelijke situatie ter plaatse nu twee intensieve veehouderijen worden beëindigd. Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 100 meter van de woning aan de [locatie a] en zal gelet daarop niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy, aldus de raad. Voorts zal de bebouwing landschappelijk worden ingepast.
9. In de plantoelichting staat dat het plan tot stand is gekomen op grond van het pilotproject Experiment Boerenerven. In het geval van grote detonerende (agrarische) bebouwing in het buitengebied bestaat de mogelijkheid de totale bebouwing te slopen en te vervangen door één of meerdere woningen met een architectuur die passend is bij de omgeving. Op deze wijze kunnen ‘eigentijdse boerenerven’ ontstaan, waarbij meerdere woningen in verschillende vormen en prijsklassen als het ware een klein buurtschap vormen. Ten einde ook hier de kleinschaligheid te bevorderen zullen projecten tot en met tien woningen niet meegerekend worden met de bundelingsdoelstelling, zo staat in de toelichting. Onder verwijzing naar de Woonmilieuvisie Schouwen-Duiveland, is in de plantoelichting vermeld dat het plan woningen in een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu creëert, bestemd voor doelgroepen als high professionals en pre-pensionada’s. Het uitgangspunt in de Woonmilieuvisie Schouwen-Duiveland is, aldus de plantoelichting, enerzijds om voor starters en doorstromers voldoende aanbod te creëren, en anderzijds woonmilieus te creëren om mensen van buiten de regio aan te trekken. Gelet op het vorenstaande alsmede gelet op de aan het plan ten grondslag gelegde uitgangspunten wat betreft opzet en vormgeving, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de voorziene woningen.
Het vorenstaande laat evenwel onverlet dat in het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 is vermeld dat bij toepassing van het Experiment Boerenerven als voorwaarde geldt dat de investeringen in de omgevingskwaliteiten (waaronder de saneringen) in evenwicht moeten zijn met de omvang van het ontwikkelingsproject. Een motivering waarom de sanering van de agrarische bebouwing in evenwicht is met de voorziene zes woningen is in de stukken noch ter zitting gegeven. Dat de raad in reactie op het beroepschrift stelt dat de toename van het aantal woningen acceptabel is nu de verwachting is dat er gezien het unieke woonmilieu dat wordt gecreëerd, een markt is voor deze woningen, is in dat verband onvoldoende. Ook hetgeen ter zitting van de zijde van MoStof B.V. naar voren is gebracht, dat de kosten voor sanering van asbest heeft meegewogen bij de vraag hoeveel woningen worden teruggebouwd, is in dat verband onvoldoende reeds nu deze stelling niet is onderbouwd met feitelijke gegevens en derhalve niet inzichtelijk is waarom daardoor de bouw van zes woningen is verantwoord.
10. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Gelet hierop behoeven de overige gronden geen bespreking.
Het beroep van [appellant sub 2]
11. [appellant sub 2] exploiteert een akkerbouwbedrijf op het perceel [locatie b] te [plaats] en bestrijdt, onder verwijzing naar een in opdracht van haar opgesteld akoestisch onderzoek, het standpunt van de raad dat ter plaatse van de voorziene woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Tevens bestrijdt zij het standpunt van de raad dat nog gebruik kan worden gemaakt van de uitbreidingsmogelijkheid van het bouwvlak tot twee hectare door middel van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zonder dat dit zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. Volgens [appellant sub 2] heeft het plan tot gevolg dat het bedrijf wordt belemmerd in haar uitbreidingsmogelijkheden.
12. De raad stelt dat het plan voldoet aan de aanbevolen richtafstanden zoals opgenomen in de Handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure), uitgaande van een bouwvlak van [appellant sub 2] van één hectare. Hieruit volgt, zo stelt de raad, dat ter plaatse van de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid om het bouwvlak uit te breiden tot een omvang van twee hectare, is de raad van oordeel dat onzeker is of [appellant sub 2] hiervan gebruik zal maken, terwijl in dat verband tevens rekening dient te worden gehouden met de reeds bestaande woningen in de omgeving van het bedrijf. Volgens de raad is niet uitgesloten dat een uitbreiding kan plaatsvinden waarbij wordt voldaan aan de geluidsnormen.
13. Voor het perceel [locatie b] te [plaats] is het bestemmingsplan "Buitengebied" van toepassing, dat op 26 maart 2009 is vastgesteld. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch" toegekend met de aanduiding "bouwstede". Op grond van artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Op grond van artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels, geldt voor een bouwstede dat de oppervlakte ten hoogste één hectare bedraagt en dat deze alle bestaande bedrijfsgebouwen en eventuele bedrijfswoning met aan- en uitbouwen op het betreffende erf omvat.
Op grond van artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels van dit plan, kan het college van burgemeester en wethouders het bouwvlak vergroten door de aanduiding bouwstede te wijzigen in een bouwvlak en/of het bouwvlak te vergroten, met inachtneming van onder meer de voorwaarde, dat de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste twee hectare bedraagt.
14. De Afdeling overweegt dat in de VNG-brochure richtafstanden worden gegeven ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van milieufactoren, waaronder geluid, uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De VNG-brochure kan worden gebruikt bij de beoordeling van nieuwe situaties. Als uitgangspunt geldt dat de aangegeven indicatieve afstanden gemotiveerd kunnen worden toegepast. De raad heeft bij het beoordelen van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan toepassing gegeven aan de aanbevolen richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-brochure. In de VNG-brochure wordt voor akkerbouwbedrijven 30 meter als grootste afstand aanbevolen in verband met het aspect geluid. In de plantoelichting staat dat uitgaande van de bestaande rechten, bebouwing voor de opslag van akkerbouwproducten (met koeling) op een kortste afstand van 100 meter kan worden opgericht, waarbij koelinstallaties aan de noordzijde zijn gepositioneerd. Gelet op de richtafstand vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het bedrijf aan de [locatie b], zo staat in de plantoelichting. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat ondanks dat aan de richtafstand van 30 meter wordt voldaan, ter plaatse van de voorziene woningen niettemin sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat alsmede dat zij in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt. Het akoestisch onderzoek dat [appellant sub 2] ter ondersteuning van dit standpunt heeft laten opstellen bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Onder meer ontbreken gegevens omtrent de gehanteerde bronniveaus en is onduidelijk of het uitgangspunt in het akoestisch onderzoek, dat alle ventilatoren in bedrijf zijn, blijk geeft van een representatieve bedrijfsvoering.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de mogelijkheid van het bedrijf om uit te breiden tot een oppervlakte van twee hectare, wordt overwogen dat niet is gebleken dat [appellant sub 2] ten tijde van het besluit tot vaststelling van het plan concrete uitbreidingsplannen had. De raad heeft hiermee bij de vaststelling van het plan derhalve geen rekening hoeven houden. De betogen van [appellant sub 2] falen.
Bestuurlijke lus
15. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 9 alsnog toereikend te motiveren hoe de in het plan voorziene zes woningen zich verhouden tot de voorwaarde voor toepassing van het Experiment Boerenerven dat de investeringen in de omgevingskwaliteiten (waaronder saneringen) in evenwicht zijn met de omvang van het ontwikkelingsproject, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
Voor zover de raad naar aanleiding van het geconstateerde gebrek wijzigingen aanbrengt in het plan, behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast. De raad dient in dat geval het nieuwe besluit op de wettelijke voorgeschreven wijze bekend te maken.
Proceskosten
16. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht. Tevens zullen in de einduitspraak, indien daartoe aanleiding bestaat, de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] worden besproken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland op om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 9 is overwogen het besluit van 25 oktober 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Heereweg 33 35 37 te Noordgouwe" te herstellen door alsnog te motiveren hoe de in het plan voorziene zes woningen zich verhouden tot de voorwaarde voor toepassing van het Experiment Boerenerven dat de investeringen in de omgevingskwaliteiten (waaronder saneringen) in evenwicht zijn met de omvang van het ontwikkelingsproject, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling;
- het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en de uitkomst tevens aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
608.