201306838/2/R2.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. het college van burgemeester en wethouders van Beuningen,
2. de stichting Stichting Gelderse Natuur- en Milieufederatie, gevestigd te Arnhem, en anderen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Kanaalhavens" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer het college en de stichting en anderen beroep ingesteld.
Het college en de stichting en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 2 december 2013, waar het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Elschot, werkzaam bij de gemeente, en P.J.M. de Klein, wethouder, de stichting en anderen, vertegenwoordigd door drs. M.J. Visschers en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.H.F. Gernaat en H.T.J.M. Tielskes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [partij] en anderen, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Heinen, advocaat te Arnhem, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het bedrijventerrein Noordkanaalhaven en Oostkanaalhaven.
Bedrijven van milieucategorie 5.2
3. Het college en de stichting en anderen hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein - 3", zoals toegekend aan het gebied tussen de Oostkanaaldijk, de Scheepvaartweg en het water ten oosten van de Handelsweg. Met hun verzoeken beogen het college en de stichting en anderen te voorkomen dat in dit gebied de vestiging van bedrijven van milieucategorie 5.2 mogelijk wordt gemaakt. Het college en de stichting en anderen vrezen dat een uitbreiding van de toegestane bedrijfsactiviteiten op het terrein zal leiden tot onaanvaardbare hinder voor de bewoners van de aangrenzende woongebieden van Weurt en Nijmegen-West. Voorts vrezen zij dat hierdoor de nieuwbouwplannen in de aanliggende gebieden zullen worden belemmerd.
3.1. In de verbeelding is weergegeven dat aan het gebied tussen de Oostkanaaldijk, de Scheepvaartweg en het water ten oosten van de Handelsweg, de bestemming "Bedrijventerrein - 3" is toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein -3" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 2 tot en met 5.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels.
3.2. Uit de planregels volgt dat met het plan in het gebied gelegen tussen de Oostkanaaldijk, de Scheepvaartweg en het water ten oosten van de Handelsweg bedrijven van milieucategorie 5.2 mogelijk worden gemaakt. Vast is komen te staan dat het geldende bestemmingsplan
"Haven- en industriegebied Nijmegen-West 1979" ter plaatse eveneens de vestiging van dergelijke bedrijven toestaat. Ter zitting is voorts geconstateerd dat in het gebied reeds een aantal bedrijven van milieucategorie 5.2 zijn gevestigd. Niet gebleken is dat andere bedrijven concrete plannen hebben om hun bedrijfsactiviteiten te wijzigingen in activiteiten van milieucategorie 5.2. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken te kennen gegeven dat alle percelen reeds zijn bebouwd, zodat er geen sprake meer is van nog te ontwikkelen kavels. De voorzitter acht, mede gelet op het voorgaande, niet aannemelijk dat voor de uitspraak in de bodemprocedure in afwijking van de bestaande situatie percelen in gebruik zullen worden genomen door bedrijven van milieucategorie 5.2, waardoor een toename van geluid zal kunnen optreden. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, voor zover het verzoek ziet op de plandelen met de bestemming " Bedrijventerrein - 3" betreffende de gronden gelegen in het gebied gelegen tussen de Oostkanaaldijk, de Scheepvaartweg en het water ten oosten van de Handelsweg, sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Asfaltcentrale en puinbreker
4. De stichting en anderen hebben voorts bezwaar tegen de vaststelling van het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - asfaltcentrale", betreffende het perceel Energieweg 28. Met hun verzoek beogen zij te voorkomen dat op dit perceel een asfaltcentrale met een puinbreker wordt toegestaan. Zij vrezen dat hierdoor onaanvaardbare hinder voor de in de nabije omgeving gelegen gevoelige functies zal ontstaan. Daarnaast vrezen de stichting en anderen dat een onomkeerbare situatie zal ontstaat aangezien reeds een ontwerp-omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de uitbreiding van de verwerkingscapaciteit van de op het perceel gevestigde asfaltcentrale met puinbreker ter inzage heeft gelegen.
4.1. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden betreffende het perceel Energieweg 28 de bestemming "Bedrijventerrein - 2" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - asfaltcentrale" zijn toegekend.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein - 2" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - asfaltcentrale" tevens bestemd voor een asfaltcentrale met een verwerkingscapaciteit van 100 ton of meer per uur en voor een puinbreker met een verwerkingscapaciteit van 100.000 ton of meer per jaar.
4.2. Uit de planregels volgt dat het plan ter plaatse een asfaltcentrale en een puinbreker mogelijk maakt. Vast is komen te staan dat het geldende bestemmingsplan "Haven- en industriegebied Nijmegen-West 1979" ter plaatse eveneens de vestiging van een asfaltcentrale met puinbreker, zonder een beperking aan de omvang van de werkingscapaciteit, toestaat. De stichting en anderen hebben dit ter zitting tevens erkend. Ter zitting heeft de raad voorts onweersproken gesteld dat feitelijk ter plaatse al een asfaltcentrale met een verwerkingscapaciteit van meer dan 100 ton en een puinbreker aanwezig zijn. De voorzitter ziet voorts in zoverre geen grond voor de verwachting dat door een uitbreiding van de verwerkingscapaciteit van de asfaltcentrale en de puinbreker een onomkeerbare situatie zal ontstaan, nu tegen gebruik dat niet in overeenstemming is met een geldend plan kan worden opgetreden. Voor zover de stichting en anderen in zoverre gewezen hebben op de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de uitbreiding verwerkingscapaciteit van de asfaltcentrale en de puinbreker, overweegt de voorzitter dat het bestemmingsplan geen toetsingskader vormt voor de verlening van de genoemde vergunning, zodat de stichting en anderen in zoverre niet gebaat zijn bij een schorsing. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, voor zover het verzoek ziet op het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - asfaltcentrale", betreffende het perceel Energieweg 28, sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van der Hoorn
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
674.