201306034/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 mei 2013 in zaak nr. 12/2030 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2012 heeft de staatssecretaris een verzoek van [verzoekster] tot wijziging van de geslachtsnaam van haar minderjarige [zoon] in [naam verzoekster] toegewezen.
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoekster] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Op 31 oktober 2013 heeft de Afdeling, beslissend in een andere samenstelling, het verzoek van de staatssecretaris om toepassing te geven aan artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ter zake van een psychologisch rapport van 26 april 2012 ingewilligd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. Stam, advocaat te Vught, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts is [verzoekster], bijgestaan door mr. S. van Beers, advocaat te Zeist, verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge het vierde lid wordt het verzoek afgewezen, indien
(…)
b. de minderjarige van twaalf jaren of ouder niet instemt met de verzochte geslachtsnaamswijziging;
c. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft;
(…).
2. De staatssecretaris heeft aan het besluit van 30 mei 2012 ten grondslag gelegd dat het verzoek om geslachtsnaamswijziging aan de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit gestelde voorwaarden voldoet, nu de zoon een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag is verzorgd en opgevoed door zijn moeder. Voorts blijft de zoon volgens een verklaring van 2 december 2011, na kennis te hebben genomen van de bedenkingen van zijn vader, die op 25 november 2011 aan [verzoekster] zijn toegestuurd, bij zijn instemming met de verzochte geslachtsnaamswijziging. Aldus staat artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van het Besluit evenmin aan inwilliging van het verzoek in de weg.
3. Ter zitting heeft [appellant] een verzoek gedaan om de zaak aan te houden, nu tevens een civiele procedure inzake stiefouderadoptie aanhangig is. De Afdeling ziet evenwel geen aanleiding om het verzoek in te willigen, nu de civiele procedure een aparte procedure betreft die los staat van de onderhavige procedure.
4. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte geen kennis heeft mogen nemen van het psychologisch rapport van 26 april 2012. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 16 en 23 van de Wet bescherming persoonsgegevens artikel 8:32, tweede lid, van de Awb van toepassing heeft geacht. Het door een advocaat dan wel arts kennis laten nemen van het psychologisch rapport biedt volgens [appellant] onvoldoende waarborgen om zelf te worden overtuigd van het feit dat de zoon de geslachtsnaam van zijn moeder wenst te verkrijgen.
4.1. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 25 september 2013 in zaak nr. 201300277/1/A3) heeft overwogen, kan de rechter ingevolge artikel 8:32, tweede lid, van de Awb bepalen dat de kennisneming van bepaalde stukken is voorbehouden aan de in deze bepaling vermelde personen. Artikel 8:32, tweede lid, van de Awb houdt derhalve een beperking in van het beginsel van openbaarheid en dat van ‘equality of arms’, zoals neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Uit deze bepaling volgt dat slechts tot deze beperking kan worden besloten, indien kennisneming van de desbetreffende stukken door een partij de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden, en dat de beoordeling of zulks het geval is door de rechter dient te worden verricht. Indien de rechter oordeelt dat zulks het geval is, is kennisneming van de stukken mogelijk door een aangewezen gemachtigde die advocaat of arts is, dan wel daarvoor van de rechter bijzondere toestemming heeft gekregen. Aldus bestaat voor degene aan wie kennisneming is onthouden, de mogelijkheid dat namens hem door de aangewezen gemachtigde op de desbetreffende stukken wordt gereageerd. De beperkingsmogelijkheid is op deze wijze met zodanige waarborgen omkleed, dat het recht op een eerlijke procesvoering daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat [appellant] zijn gemachtigde dan wel een arts-gemachtigde, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen kennis heeft laten nemen van het psychologisch rapport in redelijkheid voor rekening van [appellant] dient te blijven. Hetgeen [appellant] voor het overige in dit kader heeft aangevoerd, behoeft verder geen bespreking.
Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellant] dat niet is voldaan aan de in het Besluit gestelde voorwaarden voor geslachtsnaamswijziging. Hij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de zoon ten tijde van zijn verklaring van 2 december 2011 nog geen kennis kon hebben genomen van zijn bedenkingen tegen de verzochte naamswijziging, aangezien hij pas op 20 december 2011 zijn bedenkingen kenbaar heeft gemaakt. Voorts kan de zoon, gelet op zijn autistische stoornis, niet in staat worden geacht om in te stemmen met het verzoek om naamswijziging. [appellant] twijfelt bovendien aan de onafhankelijkheid van de betrokken psychologen, temeer nu het gesprek met de zoon in bijzijn van zijn moeder heeft plaatsgevonden.
5.1. Op 14 oktober 2011 heeft de zoon een verklaring ondertekend dat hij instemt met het verzoek. Bij brief van 26 oktober 2011 heeft [appellant] te kennen gegeven niet in te stemmen met de verzochte naamswijziging. Deze brief is naar [verzoekster] verzonden met het verzoek om de zoon op de hoogte te stellen van de inhoud daarvan. Volgens de verklaring van 2 december 2011 blijft de zoon, na kennis te hebben genomen van de bedenkingen van zijn vader, bij zijn instemming met de verzochte naamswijziging. Bij brief van 20 december 2011 heeft [appellant] zijn bij brief van 26 oktober 2011 ingenomen standpunt gemotiveerd. Anders dan [appellant] betoogt, was de staatssecretaris niet gehouden om naar aanleiding van deze eerst twee maanden later ingediende nadere motivering opnieuw aan de zoon te verzoeken of hij bij zijn instemming met de verzochte naamswijziging zou blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de staatssecretaris reeds op de hoogte was van het feit dat de zoon bij zijn instemming bleef, ondanks de weigering van zijn vader om in te stemmen met de naamswijziging. Voorts stelt het Besluit geen nadere eisen aan de inhoud van de bedenkingen. Overigens heeft de zoon tijdens de bezwaarprocedure alsnog kennis kunnen nemen van het standpunt van [appellant] en in een verklaring van 17 april 2012 wederom te kennen gegeven bij zijn instemming te blijven.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft [verzoekster] een verklaring van orthopedagoog M. Stam van 16 april 2012 inzake de gezondheidstoestand van de zoon overgelegd. Naar aanleiding van deze verklaring en hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht, heeft de staatssecretaris verzocht om een aanvullende verklaring op grond waarvan op objectieve wijze kan worden vastgesteld dat de zoon, onafhankelijk van de wens van zijn moeder en de bedenkingen van zijn vader, de naamswijziging wenst. Op 20 april 2012 hebben de psychologen drs. E. Ederveen en drs. J.H.M.C. van der Meulen een gesprek met de zoon gehad waarvan de resultaten zijn neergelegd in het psychologisch rapport van 26 april 2012. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt mocht stellen dat de zoon de geslachtsnaam van zijn moeder wenst te verkrijgen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit de overgelegde stukken volgt dat de zoon de naam [verzoekster] gebruikt en met deze naam wil worden aangesproken. Eveneens is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het psychologisch rapport van 26 april 2012 geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de zoon door zijn autisme over een zodanig beperkt vermogen beschikt dat hij zijn wil niet kan bepalen. Voorts heeft [appellant] op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat aanleiding bestaat tot twijfel aan de deskundigheid en objectiviteit van de psychologen Ederveen en Van der Meulen. De omstandigheid dat het gesprek met de zoon in bijzijn van zijn moeder heeft plaatsgevonden, biedt geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. Overigens hebben Ederveen en Van der Meulen in een verklaring van 22 augustus 2013 verklaard dat zij niet eerder contact met [verzoekster] hebben gehad en dat [verzoekster] zowel bij het opstellen van het psychologisch rapport als bij het onderzoek geen rol heeft gespeeld. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om de zoon ter zitting alsnog te horen. Uit de aan het besluit ten grondslag gelegde stukken volgt genoegzaam dat de zoon, ondanks de bedenkingen van [appellant], bij zijn instemming blijft.
Niet in geschil is dat aan het gestelde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit is voldaan. Nu de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat is voldaan aan het gestelde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van het Besluit, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking mocht doen komen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Langeveld-Mak
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
317-697.