ECLI:NL:RVS:2013:2638

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201305313/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Centrum, Grave' en de mogelijkheden voor werkzaamheden aan schepen

Op 24 december 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen de besloten vennootschappen De Maas Holding B.V. en Scheepswerf Grave Holding B.V. en de raad van de gemeente Grave. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 26 maart 2013, waarbij het bestemmingsplan 'Centrum, Grave' is vastgesteld. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de begrenzing van de bestemming 'Bedrijf' op het perceel Maaskade 28, en de beperkingen die zijn opgelegd aan de werkzaamheden aan schepen in de wateren rondom dit perceel.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het beroep van de besloten vennootschappen, voor zover gericht tegen de begrenzing in de zuidwestelijke hoek van het plandeel, niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op het feit dat de appellanten geen zienswijzen hebben ingediend tegen deze begrenzing. De Afdeling heeft echter ook geoordeeld dat de raad in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld door de planologische regeling niet zodanig aan te passen dat ook binnen de wateren met de aanduidingen 'specifieke vorm van water - scheepswerf 1', 'specifieke vorm van water - scheepswerf 2' en 'specifieke vorm van water - scheepswerf 4' werkzaamheden aan schepen zijn toegestaan.

De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak de gebreken in de planologische regeling te herstellen en de uitkomst aan de betrokken partijen te communiceren. De einduitspraak zal later worden gedaan over de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht. Deze tussenuitspraak benadrukt de noodzaak voor de raad om zorgvuldig om te gaan met de belangen van de betrokken vennootschappen en de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

201305313/1/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid De Maas Holding B.V. en Scheepswerf Grave Holding B.V. (hierna tezamen: de besloten vennootschappen), gevestigd te Grave,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Grave,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum, Grave" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschappen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2013, waar de besloten vennootschappen, vertegenwoordigd door ing. R.G.G. van Kessel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Th. Liebregts, advocaat te Nijmegen, en mr. A.G. Schlösser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ontvankelijkheid
2. Het beroep van de besloten vennootschappen, voor zover gericht tegen de begrenzing in de zuidwestelijke hoek van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Maaskade 28, steunt niet op de bij de raad naar voren gebrachte zienswijzen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de overzichtstekening, die bij de in juli 2010 gedane aanvraag om een milieuvergunning is gevoegd en bij de zienswijzen is aangeleverd, niet is af te leiden dat ook is opgekomen tegen de begrenzing in de zuidwestelijke hoek van voornoemd plandeel.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van de besloten vennootschappen zal in de einduitspraak in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Inhoudelijk
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de bestaande scheepswerf op het perceel Maaskade 28.
5. De besloten vennootschappen betogen dat artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 1, 2 en 4, van de planregels ten onrechte is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat de werkzaamheden aan schepen ten onrechte beperkt zijn toegestaan in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 3" en in het botenhuis binnen de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 4" nabij het perceel Maaskade 28, terwijl in overeenstemming met de in juli 2010 gedane aanvraag voor een nieuwe milieuvergunning ook in de andere wateren met een specifieke aanduiding en buiten het botenhuis werkzaamheden aan schepen worden uitgevoerd. Voorts is het aanmeren van een drijvend dok uitsluitend binnen de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 1" en niet ook binnen de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" toegestaan, terwijl een drijvend dok met een lengte van 100 m, dat voor een klein gedeelte in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" uitsteekt, noodzakelijk is voor de bouw van binnenvaartschepen met een lengte van 135 m. De bouw van dergelijke lange schepen is volgens hen essentieel voor het voortbestaan van de scheepswerf.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij heeft beoogd de vergunde en bestaande situatie vast te leggen, waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimtelijke onderbouwing "Scheepswerf Grave, Ruimtelijke motivering bestemmingswijze" van 4 mei 2012, waarin staat dat de bouwvlakken, kaders en begrenzingen van het ontwerpplan geen aanpassingen behoeven voor het kunnen bouwen van schepen met een lengte van 135 m. In alle specifieke vormen van water zijn volgens de raad werkzaamheden aan schepen toegestaan. Het drijvend dok met een lengte van 100 m is tevens toegestaan, nu dit dok feitelijk uitsluitend in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 1" aanmeert, omdat het dok ter plaatse tegen de kade aan ligt. Het resterende gedeelte van het dok dat in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" uitsteekt, ligt op enige afstand van de kade, zodat in die wateren niet wordt aangemeerd. Volgens de raad is in de planregels toegelaten dat dit gedeelte van het drijvend dok ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" ligt en wordt gebruikt.
5.2. De gronden aan de Maaskade 28 hebben de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf". De aangrenzende wateren met de bestemming "Water" zijn in vier delen opgedeeld. Aan elk deel afzonderlijk is een specifieke aanduiding toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor water, verkeer te water en voorzieningen ten behoeve van de bestaande scheepswerf met de bijbehorende voorzieningen zoals bruggen, kades, steigers, taluds, beschoeiingen en dergelijke en overeenkomstig de nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving zoals deze is opgenomen in het bepaalde onder 16.1.2.
Ingevolge het bepaalde onder 16.1.2, onder a, zijn voorzieningen ten behoeve van de bestaande scheepswerf uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen: "specifieke vorm van water - scheepswerf 1", "specifieke vorm van water - scheepswerf 2", "specifieke vorm van water - scheepswerf 3" en "specifieke vorm van water - scheepswerf 4", met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
1. "specifieke vorm van water - scheepswerf 1" het aanmeren van een droogdok met bijbehorende werkzaamheden is toegestaan;
2. "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" uitsluitend het aanmeren van schepen en een stevendok met ponton met bijbehorende werkzaamheden zijn toegestaan;
3. "specifieke vorm van water - scheepswerf 3" uitsluitend het aanmeren van schepen met bijbehorende werkzaamheden en/of werkzaamheden aan schepen zijn toegestaan;
4. "specifieke vorm van water - scheepswerf 4" uitsluitend een botenhuis en het daarin aanmeren van schepen met bijbehorende werkzaamheden zijn toegestaan.
5.3. De raad heeft beoogd in alle specifieke wateren werkzaamheden aan schepen toe te staan. In de planregels zijn de werkzaamheden aan schepen uitsluitend binnen de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 3" uitdrukkelijk toegestaan. Gelet hierop zijn binnen de wateren met de aanduidingen "specifieke vorm van water - scheepswerf 1", "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" en "specifieke vorm van water - scheepswerf 4" naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen werkzaamheden aan schepen toegestaan, terwijl de raad dit wel heeft beoogd. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog slaagt.
5.4. Ter zitting is komen vast te staan dat met een droogdok als bedoeld in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 1, van de planregels een drijvend dok wordt bedoeld. Het plan staat het aanmeren van een drijvend dok toe in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 1", die een lengte hebben van ongeveer 93 m. Voor zover het resterende gedeelte van een door de besloten vennootschappen gewenst dok met een lengte van 100 m uitsteekt in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 2", vindt in die wateren op enige afstand van de kade, anders dan in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 1", naar de uitleg van de raad niet het aanmeren van een drijvend dok plaats. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze uitleg onjuist is. In de planregels is echter niet verankerd dat het resterende gedeelte van een drijvend dok in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" mag drijven en dat bijbehorende werkzaamheden ter plaatse zijn toegestaan, terwijl de raad dit wel heeft beoogd. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog slaagt.
5.5. De besloten vennootschappen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. De besloten vennootschappen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
6. In hetgeen de besloten vennootschappen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.2, onder a, sub 1, 2 en 4, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
7. Het beroep van de besloten vennootschappen is, voor zover ontvankelijk, gegrond. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak:
1. met inachtneming van overweging 5.3 de planologische regeling zodanig aan te passen dat ook binnen de wateren met de aanduidingen "specifieke vorm van water - scheepswerf 1", "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" en "specifieke vorm van water - scheepswerf 4" werkzaamheden aan schepen zijn toegestaan;
2. met inachtneming van overweging 5.4 de planologische regeling zodanig aan te passen dat een drijvend dok van 100 m lengte, voor zover dat tevens voor een gedeelte in de wateren met de aanduiding "specifieke vorm van water - scheepswerf 2" uitsteekt, in die wateren mag drijven en dat bijbehorende werkzaamheden ter plaatse zijn toegestaan;
3. de Afdeling en de besloten vennootschappen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
7.1. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde besluit niet opnieuw te worden toegepast.
8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Grave op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overwegingen 5.3, 5.4 en 7 de daar omschreven gebreken te herstellen, en
- de Afdeling en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid De Maas Holding B.V. en Scheepswerf Grave Holding B.V. de uitkomst mede te delen en een wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
288-709.