201305468/1/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], en anderen, gevestigd onderscheidenlijk wonend te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,
2. [appellante sub 2], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Op den Bergen 6 Sevenum" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en anderen en [appellante sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2013, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [maat A] en [een der appellanten], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Philipsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de vestiging van een zorgboerderij voor ouderen met een beperking en dementerenden ter plaatse van het perceel Op den Bergen 6.
Het beroep van [appellante sub 1] en anderen
3. [appellante sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met artikel 3, lid 3.3.3, aanhef en onder b, van de planregels. Met de hierin opgenomen afwijkingsbevoegdheid kan worden voorzien in een kookstudio ter plaatse van de huiskamer behorend bij de zorgboerderij. [appellante sub 1] en anderen vrezen dat aldaar ook een restaurant of een cateringbedrijf kan worden gevestigd, nu de definitie van kookstudio dat niet uitsluit en ook de omvang van de huiskamer dat mogelijk maakt. Ter zitting hebben [appellante sub 1] en anderen hun beroep hiertoe beperkt.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de definitie van kookstudio duidelijk is omschreven. De definitie laat volgens de raad geen restaurant of cateringbedrijf toe.
3.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel Op den Bergen 6 de bestemming "Gemengd" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.3.3, onder b, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 3.3.1, onder f, een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het geven van gelegenheid tot het gebruik van de huiskamer behorende bij de zorgboerderij als kookstudio.
3.3. Ingevolge artikel 1, lid 1.27, van de planregels wordt onder een kookstudio verstaan een natuurlijke of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het verlenen van culinaire diensten en/of het daarvoor ter beschikking stellen van materialen, ruimten, met alle daarbij behorende werkzaamheden en diensten. Naar het oordeel van de Afdeling is duidelijk dat een restaurant en een cateringbedrijf niet vallen onder deze begripsomschrijving. Voorts kent artikel 1, lid 1.34, van de planregels een eigen definitie voor een restaurant. Hieruit kan worden afgeleid dat een kookstudio geen restaurant omvat. De raad heeft verder bevestigd dat een restaurant en een cateringbedrijf niet onder een kookstudio vallen. De Afdeling acht dit standpunt niet onjuist. Het voorgaande in aanmerking genomen is de vrees voor de vestiging van een restaurant of cateringbedrijf ongegrond.
3.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 1] en anderen ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
4. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met het besluit om geen glampeer- dan wel safaritenten op het perceel Op den Bergen 6 toe te staan. [appellante sub 2] betoogt in dit verband dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat de tenten hinder kunnen veroorzaken voor de bewoners van het perceel [locatie]. De raad heeft bij zijn besluit ten onrechte betrokken dat de afstand tussen de locatie van de gewenste tenten en de woning op het perceel [locatie] 10 m bedraagt, terwijl deze afstand volgens [appellante sub 2] minimaal 32 m bedraagt. Voorts ligt tussen de plek voor de gewenste tenten en de woning een weg, is er begroeiing aanwezig en zal extra begroeiing worden aangelegd, zodat vanuit het perceel [locatie] geen zicht zal zijn op de tenten, aldus [appellante sub 2]. Verder is sprake van een beperkte doelgroep en zal geen permanent gebruik worden gemaakt van de tenten. Ten slotte bood het vorige plan reeds de mogelijkheid om met een ontheffing 25 kampeerplaatsen te realiseren.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het ook nog toestaan van tenten op het perceel Op den Bergen 6 het plan zorgt voor onevenredige hinder voor omwonenden. Daarbij betrekt de raad dat op het perceel Op den Bergen 6 ook grondgebonden agrarische bedrijvigheid, een zorgboerderij, een beugelbaan, een jeu-de-boulesbaan en spinnegolf worden toegestaan die reeds zorgen voor een verminderd woon- en leefklimaat van de omwonenden.
Voorts erkent de raad dat hij bij het nemen van het besluit is uitgegaan van een onjuiste afstand tussen de locatie voor de gewenste tenten en het perceel [locatie], maar hij stelt dat de precieze afstand niet bepalend is geweest voor zijn besluit.
4.2. In het besluit is alleen als motivering voor het niet mogelijk maken van twee tenten gegeven dat deze zijn voorzien op een afstand van ongeveer 10 m tegenover het perceel [locatie]. Anders dan de raad heeft aangevoerd, kan de Afdeling uit deze motivering niet afleiden dat de afstand niet bepalend is geweest voor zijn besluit om geen tenten mogelijk te maken. Nu vast staat en de raad ook heeft erkend dat de afstand van ongeveer 10 m onjuist is en dat uitgegaan dient te worden van een afstand van ongeveer 32 m, is de raad uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken. Het bestreden besluit is derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in zoverre te worden vernietigd.
4.3. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij twee tenten ook bij een afstand van 32 m tot de daartegenover gelegen woning op het perceel [locatie] niet aanvaardbaar vindt. De raad heeft in dit kader aangevoerd dat op het perceel Op den Bergen 6 reeds een aantal activiteiten wordt toegestaan die zorgen voor een aantasting van het woon- en leefklimaat van de omgeving. De raad acht de toevoeging van ook nog twee tenten, gelet op de andere activiteiten die op het perceel worden toegestaan op het perceel, daarom onwenselijk. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat weliswaar de impact van twee tenten niet groot lijkt vanwege de voorgestelde landschappelijke inpassing, de omstandigheid dat de tenten niet het gehele jaar in gebruik zullen zijn en sprake zal zijn van een beperkte doelgroep, maar dat de raad zich anderszins in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan met de gewenste tenten bezien in samenhang met de overige ontwikkelingen die op het perceel mogelijk worden gemaakt, zou leiden tot onevenredige hinder voor omwonenden. Verder is niet gebleken dat de tenten noodzakelijk zijn voor de exploitatie van de zorgboerderij. Voorts heeft [appellante sub 2] weliswaar betoogd dat het vorige plan de mogelijkheid bood om met een ontheffing kampeerplaatsen te realiseren, maar de Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Het voorgaande in aanmerking nemende heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de belangen van de omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat, dan aan het belang van [appellante sub 2] om ook nog tenten op haar perceel te kunnen plaatsen.
Proceskosten
5. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 1] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 9 april 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Op den Bergen 6 Sevenum" voor zover niet is voorzien in een mogelijkheid voor twee tenten op het perceel Op den Bergen 6;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit voor zover vernietigd in stand blijven;
IV. verklaart het beroep van [appellante sub 1] en anderen ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas [appellante sub 2] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro).
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
410-763.