201304760/2/R1.
Datum uitspraak: 17 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Schinnen,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Schinnen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 december 2013, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door P.H.M. Haenen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] richt zich tegen het plandeel met onder meer de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel [locatie]. [verzoeker] beoogt met zijn verzoek onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van dit plandeel te voorkomen. [verzoeker] betoogt dat het plan ten onrechte op het perceel voorziet in een woonbestemming met een bouwvlak. [verzoeker] voert hiertoe aan dat een woning op het perceel ten koste zal gaan van de landschappelijke waarden van het gebied. [verzoeker] voert verder aan dat de voorziene woning zal leiden tot een vermindering van privacy op zijn perceel en een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Voorts is de voorziene woning volgens [verzoeker] in strijd met het provinciaal beleid.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] geen belanghebbende is bij het bestreden plandeel. De raad stelt zich verder op het standpunt dat reeds vanaf medio 1960 het perceel in gebruik is voor permanente bewoning. Het college van burgemeester en wethouders heeft tegen dit gebruik nooit handhavend opgetreden. De raad wil dit gebruik thans legaliseren. Volgens de raad zijn geen planologische redenen aanwezig die zich hiertegen verzetten.
2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij gronden in bezit heeft die zijn gelegen op een afstand van ongeveer 50 m van het bestreden plandeel. Gelet op deze afstand dient [verzoeker] naar het voorlopig oordeel van de voorzitter als belanghebbende bij het bestreden plandeel te worden aangemerkt.
2.4. Niet in geschil is dat het perceel feitelijk in gebruik is voor woondoeleinden. Voorts is niet in geschil dat dit gebruik illegaal tot stand is gekomen en dat dit gebruik onder de voorheen geldende plannen niet was toegestaan. [verzoeker] betoogt terecht dat in planologische zin sprake is van nieuwvestiging van een woning op het perceel en dat de raad hieraan een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag dient te leggen.
2.5. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woning past in de omgeving waar reeds een aantal woningen aanwezig is. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toevoeging van een enkele woning een beperkte ruimtelijke invloed heeft en dat hiermee de landschappelijke waarden van de omgeving niet op onaanvaardbare wijze worden aangetast. Hoewel voorts niet is uitgesloten dat de voorziene woning zal leiden tot enige aantasting van de privacy van [verzoeker], heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aantasting niet zodanig zal zijn dat ter plaatse geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. [verzoeker] heeft voorts niet gemotiveerd met welk provinciaal beleid de voorziene woning in strijd zou zijn, zodat dit betoog geen aanleiding biedt voor een ander oordeel.
3. In hetgeen [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden.
4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013
523.