201304073/1/R4.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante sub 1], gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en [appellante sub 2], gevestigd te Capelle aan den IJssel, (hierna gezamenlijk: [appellanten]),
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Rodenrijse Zoom" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2013, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J.C.G. Franken, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.M. Quakkelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de woonwijk Rodenrijse Zoom te Berkel en Rodenrijs, waaronder een appartementencomplex aan de Bosplaatstraat.
3. [appellanten] hebben hun beroepsgrond inzake de verkeersafwikkeling ter zitting ingetrokken.
4. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de aan het appartementencomplex toegekende maximale goothoogte.
Zij betoogt hiertoe dat deze maximale goothoogte ten opzichte van het voorheen geldende plan is verhoogd en dat het appartementencomplex hierdoor te hoog wordt in vergelijking tot haar naastgelegen bedrijfspand, dat een hoogte heeft van 12 m. Zij heeft ter zitting toegelicht dat haar beroepsgrond zo moeten worden opgevat dat de gewijzigde goothoogte ertoe leidt dat een extra volwaardige woonlaag kan worden gerealiseerd met uitzicht op haar perceel, hetgeen, naast een toenemende belemmering van het uitzicht en de daglichttoetreding, tot een aantasting van de eigen, specifieke sfeer van haar uitvaartonderneming leidt, aldus [appellante sub 2].
4.1. Ingevolge artikel 8, lid 8.2.2, aanhef en onder b, van de planregels in samenhang met de verbeelding mag de goot- en bouwhoogte van het voorziene appartementencomplex niet meer bedragen dan 21 m onderscheidenlijk 24 m.
4.2. In het voorheen geldende plan "Uitwerkingsplan Rodenrijse Zoom 3e fase (Zone Noordoost)" was voor het complex een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen van 18 m onderscheidenlijk 24 m. Het college van burgemeester en wethouders was bevoegd om vrijstelling te verlenen tot een goot- en bouwhoogte van 24 m onderscheidenlijk 28 m.
4.3. Weliswaar voorziet het plan in een hogere goothoogte dan het voorheen geldende plan, waardoor een extra volwaardige woonlaag mogelijk is met uitzicht op het perceel van [appellante sub 2], maar de raad heeft daarin naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding hoeven zien om, gelet op de belangen van [appellante sub 2], van het toelaten van deze goothoogte af te zien. [appellante sub 2] heeft geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat de enkele verruiming van de maximale goothoogte van 18 m tot 21 m tot onaanvaardbare gevolgen voor het uitoefenen van een uitvaartbedrijf ter plaatse leidt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de bij de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning gevoegde zonnediagrammen niet volgt dat de gewijzigde goothoogte leidt tot een wezenlijk verschil in schaduwhinder ter plaatse van het perceel van [appellante sub 2].
5. [appellante sub 2] betoogt dat het plan in strijd met het burenrecht is vastgesteld aangezien het de bouw van balkons of soortgelijke werken mogelijk maakt binnen twee meter van de erfgrens met haar perceel.
5.1. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
5.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 16 januari 2013, in zaak nr. 201110152/1/R4, overweegt de Afdeling dat voor het oordeel dat het burenrecht aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding bestaat, indien op voorhand duidelijk is dat regels van het burenrecht aan de verwezenlijking van in het plan geschapen bouwmogelijkheden in de weg staan.
5.3. Uit het plan volgt niet dat de hierin opgenomen bouwmogelijkheden slechts in strijd met artikel 5:50, eerste lid, van het BW kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.
6. [appellanten] betogen dat het plan in strijd met gemeentelijk beleid is vastgesteld, aangezien de Parkeernota Berkel en Rodenrijs 2006 uitgaat van een parkeernorm van in totaal 1,8 parkeerplaats per huurappartement, terwijl de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van 1,1 parkeerplaats per huurappartement.
Bij een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per huurappartement vrezen [appellanten] na realisatie van het appartementencomplex ter plaatse toenemende parkeerhinder te zullen ondervinden.
6.1. De raad stelt dat hij, vooruitlopend op de toetsing van de omgevingsvergunning aan de gemeentelijke bouwverordening, een afzonderlijke parkeerbalans heeft opgesteld voor deze ontwikkeling. Deze balans is opgenomen in de plantoelichting en vormt een onderdeel van de aan de ontwikkelaar verleende omgevingsvergunning. De balans gaat uit van 1,1 parkeerplaats per sociaal huurappartement. Daarnaast wijst de raad erop dat het plan voorziet in de aanleg van 24 extra openbare parkeerplaatsen teneinde eventuele parkeerdruk in het gebied te verlichten.
6.2. Ingevolge artikel 2.5.30 van de bouwverordening van de gemeente moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
6.3. Hetgeen is aangevoerd leidt naar het oordeel van de Afdeling niet tot de conclusie dat de raad in strijd met zijn beleid een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per sociale huurwoning heeft aangehouden. De door [appellanten] bedoelde parkeernota Berkel en Rodenrijs 2006 is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Berkel en Rodenrijs. De raad heeft toegelicht dat hij dit beleid niet binnen de daarvoor geldende termijn tot het zijne heeft gemaakt, zodat het is vervallen.
De Afdeling acht het aantal van 1,1 parkeerplaats per sociaal huurappartement voor bewoners niet onredelijk. De door [appellanten] genoemde publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ van het CROW gaat voor goedkope appartementen van een hiermee vergelijkbare parkeernorm uit voor parkeren. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat ter plaatse niet in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien op eigen terrein. In aanmerking genomen dat de raad heeft toegelicht dat 24 extra parkeerplaatsen voor de gehele Bosplaatstraat zullen worden aangelegd, bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouw van het appartementencomplex niet zal leiden tot een toename van de parkeerhinder ter plaatse.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
539-745.