ECLI:NL:RVS:2013:2603

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201304027/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen tegemoetkoming in planschade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 maart 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar dat [appellant] had ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug, dat op 20 december 2011 een tegemoetkoming in planschade van € 12.789,80 had toegekend. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] op 2 mei 2012 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 25 november 2013. Tijdens de zitting waren zowel [appellant], vertegenwoordigd door mr. T. van der Weijde, als het college, vertegenwoordigd door G. Veenstra, aanwezig. De rechtbank had geoordeeld dat het college aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 20 december 2011 op de juiste wijze was verzonden. [appellant] betoogde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn stelling over de slechte postbezorging nader te onderbouwen.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201304027/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 maart 2013 in zaak nr. 12/2011 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade ter hoogte van € 12.789,80 inclusief wettelijke rente en restitutie drempelbedrag toegekend.
Bij besluit van 2 mei 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T. van der Weijde, werkzaam bij Das Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., en het college, vertegenwoordigd door G. Veenstra, werkzaam bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 20 december 2011 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Het besluit van 20 december 2011 is niet aangetekend verzonden. Het bezwaarschrift is bij schrijven van 11 februari 2012, derhalve buiten de daarvoor in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn, ingediend.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het poststuk niet op het juiste adres is ontvangen. De rechtbank heeft zijn stelling dat de post in zijn buurt slecht wordt bezorgd onvoldoende onderzocht en hem ten onrechte geen gelegenheid gegeven zijn stelling nader te onderbouwen, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 9 mei 2012 in zaak nr. 201106649/1/A3 en van 10 mei 2011 in zaak nr. 201010777/1/V1) hanteren de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan de verzending van het stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 20 december 2011 op de juiste wijze aan [appellant] is verzonden. Tegen deze overweging is geen grond gericht. De Afdeling ziet geen grond om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
4.3. Het lag vervolgens op de weg van [appellant] feiten of omstandigheden te stellen op grond waarvan de ontvangst van het besluit kort na 20 december 2010 redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Anders dan [appellant] aanvoert, is niet gebleken dat hij hiertoe door de rechtbank onvoldoende in de gelegenheid is gesteld.
De door [appellant] in hoger beroep overgelegde verklaringen van enkele buurtbewoners dat zich vanaf 2011 wel vaker problemen met de postbezorging hebben voorgedaan, leveren onvoldoende aanknopingspunten op om te kunnen concluderen dat aan de ontvangst van het poststuk op het adres van [appellant] omstreeks 21 december 2011 kan worden getwijfeld.
4.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
85-756.