201303715/1/A1.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 maart 2013 in zaken nrs. 12/1674 en 12/1761 in het geding tussen:
[appellant],
[vergunninghouder]
en
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2010 heeft het college [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten van het balkon aan de IJsselmeerzijde van de woning op het perceel [locatie A] te Stavoren.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college [vergunninghouder] medegedeeld dat voor het bouwen van een balkon aan de landzijde van de woning op het perceel [locatie B] te Stavoren van rechtswege omgevingsvergunning is verleend.
Bij besluit van 18 juni 2012 heeft het college de onder meer door
[appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Voorts heeft het aan het besluit van 3 november 2010 onder meer de voorschriften verbonden dat de bouwwerkzaamheden plaats dienen te vinden op het perceel [locatie B] te Stavoren en dat het balkon dient te worden voorzien van helder glas.
Bij uitspraak van 12 maart 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2013,
waar het college, vertegenwoordigd door W.G. ten Klooster LLB, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht, gehoord.
Overwegingen
1. De recreatiewoningen van [appellant] en [vergunninghouder] maken onderdeel uit van een reeks identieke gebouwen op de havenkade van Stavoren die bekend staan als 'Wachters'.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat de besluiten van 3 november 2010 en 15 februari 2011 onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Volgens hem is de aanvraag om de bouwvergunning voor het vergroten van het balkon aan de IJsselmeerzijde van de woning onjuist dan wel onvolledig en hebben de daarbij overgelegde tekeningen betrekking op een ander perceel. Voorts staat in het besluit van 3 november 2010 vermeld dat bouwvergunning is verleend voor het perceel [locatie A], terwijl bedoeld is het perceel [locatie B]. Daarnaast heeft het college de door hem naar voren gebrachte zienswijzen naar aanleiding van de aanvraag om de omgevingsvergunning voor het bouwen van een balkon aan de landzijde van de woning ten onrechte niet inhoudelijk behandeld, aldus [appellant].
2.1. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn betoog over de procedure van vergunningverlening, maar dat leidt, gelet op het navolgende, niet tot het daarmee beoogde doel.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Eventuele aan dit besluit klevende gebreken kunnen bij het besluit op bezwaar worden hersteld. Voor zover de besluiten van 3 november 2010 en 15 februari 2011 procedurele gebreken bevatten, zijn die bij het besluit op bezwaar van 18 juni 2012 hersteld. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de aan het besluit van 3 november 2010 ten grondslag liggende aanvraag onjuist dan wel onvolledig is, overweegt de Afdeling dat het aan het college is om te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich, gelet op de aanvraag en de bijbehorende stukken, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voldoende kenbaar was wat het bouwplan omvatte en dat het over voldoende gegevens beschikte om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Voor zover [appellant] betoogt dat in het besluit van 3 november 2010 een onjuist huisnummer is vermeld, wordt overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het perceel [locatie A] niet bestaat, het voor [appellant] kenbaar was dat dit een kennelijke verschrijving betrof, omdat hij zelf deze onjuistheid in bezwaar aan de orde heeft gesteld en het college de onjuistheid in het besluit op bezwaar van 18 juni 2012 heeft hersteld. Voor zover [appellant] betoogt dat het college de door hem naar voren gebrachte zienswijzen naar aanleiding van de aanvraag om de omgevingsvergunning voor het bouwen van een balkon aan de landzijde van de woning ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld, wordt overwogen dat het college deze zienswijzen, nu terzake geen zienswijzenprocedure openstond, heeft betrokken bij de behandeling van het bezwaarschrift tegen het besluit van 15 februari 2011 en hier in het besluit van 18 juni 2012 ook inhoudelijk op in is gegaan.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwplannen niet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Hij verwijst daarvoor naar het door hem overgelegde rapport van 11 mei 2013 van architect H. Wijbenga.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201200142/1/A1, mag het college aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag zou hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derdebelanghebbende een advies overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
3.2. Het college heeft het in bezwaar ingenomen standpunt dat de bouwplannen niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand gebaseerd op de adviezen van de welstandscommissie Hûs en Hiem (hierna: de welstandscommissie) van 1 augustus 2011 onderscheidenlijk 2 augustus 2011.
Aan het besluit van 3 november 2010 heeft het college het welstandsadvies van de welstandscommissie van 25 oktober 2010 ten grondslag gelegd, waarin de welstandscommissie tot het oordeel komt dat het in het bouwplan voorziene balkon aan de IJsselmeerzijde van de woning niet geheel voldoet aan redelijke eisen van welstand, omdat het in de breedte te fors is ten opzichte van het gevelvlak en daardoor de compositie van de gevel verstoort. [vergunninghouder] heeft naar aanleiding hiervan een gewijzigd bouwplan ingediend. Uit de bouwtekeningen en de toelichting van het college ter zitting blijkt dat de uitbouw van het bestaande balkon aan beide zijgevels is gewijzigd tot voorlangs de bestaande erker in plaats van tot ongeveer een meter achter de erker. [appellant] kan, gelet hierop, niet worden gevolgd in zijn stelling dat de oppervlakte van het balkon ongewijzigd is gebleven. Evenmin kan [appellant] worden gevolgd in zijn betoog dat het college is voorbijgegaan aan zijn bezwaren en aan die van architect G. Ugen, nu de welstandscommissie naar aanleiding hiervan, op verzoek van het college, haar advies van 25 oktober 2010 heeft heroverwogen en de ingediende bezwaren bij deze heroverweging heeft betrokken. Eveneens heeft de welstandscommissie deze bezwaren betrokken bij het welstandsadvies over de bouw van een balkon aan de landzijde van de woning.
In de welstandsadviezen van 1 augustus 2011 onderscheidenlijk 2 augustus 2011 is vermeld dat de bouwplannen zijn getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota. De welstandscommissie komt tot de conclusie dat het vergroten van het balkon aan de IJsselmeerzijde en het bouwen van een balkon aan de landzijde de contour van de 'Wachter' zal veranderen, maar dat dit niet leidt tot een onevenredige aantasting. Hiertoe overweegt zij dat de balkons ondergeschikte elementen zijn en de samenhang met de overige 'Wachters' door een sterke eigen karakteristiek van de overige bouwelementen nog voldoende aanwezig is. Ook in het aanzien van de 'Wachters' als geheel blijven de balkons binnen de contouren van het betreffende gebouw en verandert er niets aan de maat van de vrije ruimte tussen de 'Wachters'. Geconcludeerd wordt dat het bouwplan voor het balkon aan de landzijde voldoet aan redelijke eisen van welstand en dat het bouwplan voor het vergroten van het balkon aan de IJsselmeerzijde niet geheel voldoet, omdat door de matte, niet doorzichtige uitvoering van het glas het balkon visueel te nadrukkelijk aanwezig is. Het college heeft naar aanleiding hiervan bij het besluit van 18 juni 2012 een voorschrift aan het besluit van 3 november 2010 verbonden dat het balkon aan de IJsselmeerzijde van de woning dient te worden voorzien van helder glas.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de welstandsadviezen naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat het college deze niet aan zijn besluit van 18 juni 2012 ten grondslag heeft mogen leggen. Het in hoger beroep overgelegde rapport van Wijbenga geeft geen grond voor een ander oordeel. De welstandscommissie heeft op verzoek van het college bij brief van 12 juli 2013 gereageerd op dit rapport en komt tot de conclusie dat dit rapport deels is gebaseerd op een onjuiste interpretatie van termen en een eigen visie van architect Wijbenga op het ontwerp. Dat in het door [appellant] overgelegde rapport een andere visie wordt gegeven op de bouwplannen, brengt op zichzelf niet mee dat de adviezen van de welstandscommissie niet deugdelijk zijn. Ook hierin wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de adviezen naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat het college deze niet aan zijn besluit van 18 juni 2012 ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
531-771.