ECLI:NL:RVS:2013:2594

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201303176/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie door de korpschef van de politieregio Fryslân

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 28 februari 2013 zijn beroep tegen de intrekking van zijn verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie ongegrond verklaarde. De korpschef van de politieregio Fryslân had op 27 september 2011 het verlof van [appellant] ingetrokken, omdat er aanwijzingen waren dat hij niet langer te vertrouwen was met het voorhanden hebben van wapens. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verklaarde het beroep van [appellant] tegen deze intrekking ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 december 2013 behandeld. [appellant] voerde aan dat de rechtbank artikel 7 van de Grondwet had geschonden door niet inhoudelijk op zijn stukken in te gaan en dat hij psychisch stabiel was. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen verklaring van een arts of psychiater had overgelegd. De staatssecretaris had echter op basis van de brieven en essays van [appellant] en de inhoud van zijn website geconcludeerd dat er op zijn minst geringe twijfel bestond over zijn geschiktheid om vuurwapens te bezitten.

De Raad van State oordeelde dat de intrekking van het verlof niet als een strafrechtelijke sanctie moet worden gezien, maar als een maatregel ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op basis van de overgelegde stukken en de psychische toestand van [appellant] op het standpunt had mogen stellen dat er twijfel bestond over zijn geschiktheid. De verklaring van de psychiater en verpleegkundig specialist die [appellant] in hoger beroep overlegde, werd niet als voldoende beschouwd om de eerdere conclusies te weerleggen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201303176/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2013 in zaak nr. 12/1185 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2011 heeft de korpschef van de politieregio Fryslân het aan [appellant] verleende verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie met onmiddellijke ingang ingetrokken.
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen bij hem ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2013, waar [appellant] in persoon en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.D. van Milt, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) kunnen in deze wet genoemde verloven, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend worden gewijzigd of ingetrokken, indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
De Circulaire Wapens en Munitie 2012 (hierna: de Circulaire ) vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren, belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.
Volgens onderdeel B, paragraaf 1.1, zijn "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" twee verschillende omschrijvingen voor dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het "vrees voor misbruik-criterium", kan daarom analoog worden toegepast, indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd, aldus die passage.
Volgens paragraaf 1.2 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving, indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt een restrictief beleid gevoerd, waar het de toepassing van het criterium "geen vrees voor misbruik" betreft. Het weigeren, dan wel intrekken van een verlof is geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering voldoende reden om een verlof in te trekken. Het spreekt voor zichzelf dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering. Bij het onderzoek in verband met de vraag of vrees voor misbruik bestaat, kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. Vrees voor misbruik kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. In zijn algemeenheid geldt dat tegen een houder bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd. In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die - door oorzaken van zowel interne als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of bijvoorbeeld alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. Met de beschikking over een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Indien de aanvrager of vergunninghouder - in tegenstelling tot de korpschef - van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd, dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts of psychiater. Uit deze verklaring moet duidelijk blijken dat de arts of psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet langer een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van vuurwapens, aldus die passage.
2. Aan het in beroep bestreden besluit heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat [appellant] in de administratiefrechtelijke procedure vele brieven, essays en audio- en videomateriaal heeft overgelegd. Daaruit en uit de inhoud van zijn website www.hoedenkik.nl blijkt dat hij zich afzet tegen de maatschappij in het algemeen en de politie en het Ministerie van Justitie in het bijzonder. Uit [appellant]’ verbetenheid om het onrecht dat hem beweerdelijk is aangedaan recht te zetten, de woordkeus in zijn brieven en essays en de fanatieke wijze waarop [appellant] zijn beeld van de samenleving uit, volgt dat hij onder psychische druk staat. [appellant]’ psychische gemoedstoestand lijkt daarmee niet de stabiliteit te vertonen die van een verlofhouder verwacht mag worden. Hij heeft geen schriftelijke verklaring van een arts of psychiater overgelegd, waaruit blijkt dat hem het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie wel kan worden toevertrouwd. De korpschef is terecht tot de conclusie gekomen dat op zijn minst geringe twijfel bestaat of het verantwoord is dat [appellant] vuurwapens en munitie voorhanden heeft, aldus dat besluit.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank artikel 7 van de Grondwet heeft geschonden door niet inhoudelijk op de stukken die hij heeft overgelegd in te gaan. Zij heeft ten onrechte gehoor gegeven aan het verzoek van de staatssecretaris niet in te gaan op zijn onterechte veroordeling ter zake van overtreding van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht en heeft de juistheid van de inhoud van de stukken die hij daarover heeft geschreven en rondgestuurd ten onrechte niet in haar oordeel betrokken. Hij is psychisch stabiel. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hij geen verklaring heeft overgelegd van een arts of psychiater, waaruit volgt dat hij psychisch voldoende stabiel is om hem het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te kunnen vertrouwen. Zijn verlof is hem verleend onder de wapenwetgeving, zoals die gold voor februari 2012 en zijn zaak had naar die maatstaven moeten worden beoordeeld. Hem is ook niet verzocht een verklaring van een arts of psychiater over te leggen. Verder heeft zo’n verklaring weinig waarde, aldus [appellant]. Voorts heeft hij in hoger beroep een verklaring van 18 april 2013 overgelegd van M.R.A. Santana, psychiater, en E.R. de Krijger, verpleegkundig specialist, dat hij psychisch voldoende stabiel is om hem het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te kunnen vertrouwen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 april 2013 in zaak nr. 201209407/1/A3), strekt de in artikel 7, tweede lid, van de Wwm neergelegde bevoegdheid tot het treffen van een maatregel ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en niet tot het opleggen van een strafrechtelijke sanctie. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds in geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof voldoende reden gelegen om een verlof in te trekken, mits deze twijfel objectief toetsbaar is.
3.2. Aan de intrekking van het verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, noch aan het besluit van de staatssecretaris, is de veroordeling van [appellant] ter zake van overtreding van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag gelegd. De rechtbank is daarom terecht voorbij gegaan aan hetgeen hij over die veroordeling heeft aangevoerd.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op grond van de brieven en essays die [appellant] aan onder meer de korpschef heeft gestuurd, de stukken die hij in administratief beroep heeft overgelegd en de inhoud van zijn website op het standpunt heeft mogen stellen dat op zijn minst geringe twijfel bestaat dat het verantwoord is dat [appellant] vuurwapens en munitie voorhanden heeft.
Verder geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris aan zijn besluit ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat [appellant] geen verklaring van een arts of psychiater dat hij psychisch voldoende stabiel is om hem het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te kunnen vertrouwen heeft overgelegd. Nadat de korpschef zich op grond van de door [appellant] aan hem en anderen gestuurde brieven en essays en [appellant]’ website op het standpunt had gesteld dat geringe twijfel bestaat of het verantwoord is dat hij vuurwapens en munitie voorhanden heeft, was het aan [appellant] om desgewenst het tegendeel aannemelijk te maken. Daarnaast heeft de staatssecretaris zijn besluit genomen, nadat de Circulaire was gepubliceerd, zodat hij ter motivering van zijn besluit daarnaar mocht verwijzen.
De verklaring van Santana en De Krijger leidt niet tot het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten minste geringe twijfel bestaat dat het verantwoord is dat [appellant] vuurwapens en munitie voorhanden heeft. Uit die verklaring volgt niet dat de psychiater met [appellant]’ problemen bekend is, nu die is afgelegd na een screening op ontwikkelingsstoornissen en er onder meer toe strekt dat een groot deel van de informatie over zijn jeugd ontbreekt.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Reuveny
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
622.