201302860/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zandvoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 februari 2013 in zaak nr. 12/3560 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2012 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.A. Key en mr. M.E. Kapel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland 2011 (hierna: de Huisvestingsverordening) kan het college een urgentieverklaring verlenen indien er sprake is van een medische of een psychosociale klacht in relatie met de huidige woning waaruit een dringende noodzaak tot (her)huisvesting op korte termijn voortvloeit.
Deze noodzaak is alleen aanwezig als er sprake is van een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie.
Volgens bijlage 2, onder s, van de Huisvestingsverordening is maatschappelijk onaanvaardbaar de situatie waarin een ingezetene zich bevindt waarbij het jongste kind minderjarig is en er zeer ernstige medische of psychische problemen zijn bij een van de gezinsleden, die door de huidige woonsituatie worden versterkt dan wel de huidige situatie onhoudbaar maken en verhuizen de enige oplossing is.
2. [appellante] heeft op 13 maart 2012 een aanvraag om urgentie ingediend om met voorrang een woning toegewezen te krijgen in de gemeente Haarlem. Dit omdat haar dochter, die een licht verstandelijke beperking heeft, met het openbaar vervoer in Haarlem naar school gaat en zij vreest dat haar dochter tijdens het reizen iets zal overkomen. Daarbij stelt [appellante] dat haar dochter niet met klasgenootjes kan afspreken in Zandvoort en dat er in Zandvoort geen clubjes voor kinderen met beperkingen zijn.
Ter ondersteuning van haar aanvraag heeft [appellante] in bezwaar brieven overgelegd van de stichtingen SIG, Lijn5 en MEE Noordwest-Holland.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 25 april 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen en hieraan ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt in een levensbedreigende of maatschappelijk onaanvaardbare situatie te verkeren, als bedoeld in de Huisvestingsverordening. Daarbij is volgens het college in het geval van [appellante] ook niet gebleken van een medische of psychologische klacht in relatie met de huidige woning, waaruit een dringende noodzaak tot huisvesting op korte termijn voortvloeit. Het college heeft zich voorts in bezwaar op het standpunt gesteld dat het probleem van [appellante] en haar dochter niet woninggerelateerd is. Ook op andere plekken dan van de bus naar school of huis zou de dochter van [appellante] gevaar kunnen lopen, aldus het college.
3. [appellante] heeft in beroep een psychologisch onderzoek van de stichting SIG van 3 september 2012 overgelegd. Volgens deze rapportage is het van belang dat de dochter van [appellante] de ruimte en mogelijkheden krijgt om dingen zelfstandig te doen en buitenshuis activiteiten te ondernemen. De activiteiten buitenshuis moeten volgens de rapportage worden gezocht in een omgeving met kinderen van hetzelfde niveau. Als voorbeeld van een dergelijke omgeving noemt de rapportage De Baan in Haarlem, een ontmoetingsplaats voor mensen met een verstandelijke beperking.
Bij brief van 6 december 2012 heeft het college de rechtbank bericht dat deze rapportage niet leidt tot een ander standpunt.
4. De rechtbank heeft overwogen dat het college, gelet op de door [appellante] overgelegde stukken, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen sprake is van een levensbedreigende, maatschappelijk onaanvaardbare dan wel onhoudbare situatie, waarbij verhuizen de enige oplossing is.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college, in het licht bezien van de door [appellante] overgelegde stukken, zich tevens op het standpunt heeft kunnen stellen dat het probleem van [appellante] breder is dan alleen een huisvestingsprobleem en dat dit probleem niet wordt weggenomen door een woning in Haarlem. Voor verlening van een urgentieverklaring op grond van artikel 15 van de Huisvestingsverordening is volgens de rechtbank dan ook geen plaats.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in dit geval sprake is van een maatschappelijk onaanvaardbare situatie als bedoeld in de Huisvestingsverordening. Zij voert hiertoe aan dat haar dochter geen vriendjes of andere sociale contacten heeft en dat de school van haar dochter de zorgen deelt en te kennen heeft gegeven dat haar ontwikkeling in gevaar komt. Ook voert [appellante] aan dat de afstand tussen haar huidige woning en de school van haar dochter in Haarlem aanzienlijk is en dat haar dochter gevaar loopt omdat zij erg beïnvloedbaar is.
5.1. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat niet is gebleken dat [appellante] en haar dochter in een maatschappelijk onaanvaardbare situatie verkeren als bedoeld in bijlage 2, onder s, van de Huisvestingsverordening. Daarbij heeft de rechtbank, gezien de door [appellante] overgelegde stukken, met juistheid overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het probleem van [appellante] breder is dan een huisvestingsprobleem en een woning in Haarlem dit probleem niet wegneemt. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat in dit geval voor verlening van een urgentieverklaring op grond van artikel 15 van de Huisvestingsverordening geen plaats is.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
97-797.