ECLI:NL:RVS:2013:2579

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201301919/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college om handhavend op te treden tegen overtreding van de Verordening openbaar vaarwater Assen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 26 februari 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Assen had op 19 juli 2012 een besluit genomen waarin [appellant] werd gelast om alle boten die zich op de Havenkade/Kanaaldijk te Assen bevonden, te verwijderen. Dit besluit was genomen omdat [appellant] de artikelen 13 en 14 van de Verordening openbaar vaarwater Assen had overtreden. De voorzieningenrechter oordeelde dat [appellant] niet beschikte over een ligplaatsvergunning en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

Het college had eerder, op 6 december 2012, het bezwaar van [appellant] deels gegrond en deels ongegrond verklaard, en de begunstigingstermijn vastgesteld op zes weken. De voorzieningenrechter concludeerde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat deze termijn te kort was, aangezien hij al lange tijd op de hoogte was van de noodzaak om zijn activiteiten te staken.

In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn eerdere gronden zonder nieuwe motivering. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 december 2013.

Uitspraak

201301919/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Assen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 26 februari 2013 in zaken nrs. 13/8, 13/9 en 13/10 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Assen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2012 heeft het college [appellant] wegens het overtreden van de artikelen 13 en 14 van de Verordening openbaar vaarwater Assen (hierna: de verordening) op straffe van verbeurte van een dwangsom gelast om alle boten die zich op de plaats Havenkade/Kanaaldijk te Assen (hierna: de plaats) in openbaar vaarwater bevinden te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Bij datzelfde besluit heeft het college de begunstigingstermijn bepaald op zes weken na verzending van dat besluit.
Bij uitspraak van 26 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Pronk, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de verordening is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een ligplaats in te nemen. Ingevolge artikel 14, eerste lid, is het verboden een ligplaats te hebben of in te nemen met een vaartuig op een plaats welke niet voor dat soort vaartuig door het college is aangewezen.
2. Bij overeenkomst van 12 juli 2010 (hierna: de bruikleenovereenkomst) heeft het college [appellant] twee percelen grond aan het Havenkanaal te Assen, plaatselijk bekend als Havenkade/Kanaaldijk, om niet in bruikleen gegeven. Volgens de bruikleenovereenkomst mag [appellant] de percelen uitsluitend gebruiken om boten voor interne reparaties aan te laten leggen en dient dit gebruik op 1 juli 2012 te zijn gestaakt. Bij besluit van 3 november 2010 heeft het college [appellant] onder beperkende voorschriften tot 1 november 2012 een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan (hierna: de ontheffing) verleend om op de voornoemde percelen een bedrijf voor bootreparaties te vestigen. Deze voorschriften houden onder meer in dat de bruikleenovereenkomst onderdeel uitmaakt van de ontheffing en dat het gebruik van de percelen uiterlijk op 1 juli 2012 dient te zijn gestaakt.
3. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat [appellant] niet over een ligplaatsvergunning als bedoeld in artikel 13 van de verordening beschikt en dat tussen partijen evenmin in geschil is dat het met de ontheffing feitelijk was toegestaan op de plaats een ligplaats te hebben. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat hij de ontheffing eveneens als een ligplaatsvergunning op grond van de verordening beschouwt en dat uit de bruikleenovereenkomst, in samenhang bezien met de ontheffing, aldus volgt dat [appellant] na 1 juli 2012 niet meer in het bezit was van een ligplaatsvergunning. Ten tijde van het besluit van 19 juli 2012 was dan ook sprake van een overtreding en was het college bevoegd om handhavend op te treden en daartoe een last onder dwangsom op te leggen, aldus de voorzieningenrechter. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [appellant] in deze procedure voorts niet aannemelijk gemaakt dat de bij besluit van 6 december 2012 gestelde begunstigingstermijn van zes weken te kort is. Hiertoe heeft hij overwogen dat [appellant] lange tijd weet dat hij zijn activiteiten op de huidige plaats dient te staken, nu hem tot 1 juli 2012 voor het tijdelijk gebruik van de plaats toestemming is verleend en hij in mei 2012 heeft vernomen dat zijn plannen binnen de gemeente Assen geen doorgang kunnen vinden.
4. [appellant] heeft in hoger beroep uitsluitend zijn beroepsgronden herhaald en niet van een nadere motivering voorzien. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de voorzieningenrechter op deze gronden ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
97-797.