ECLI:NL:RVS:2013:2577

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201302248/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zutphen, van 13 februari 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 29 november 2011, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling had in zijn aanvraag aangevoerd dat hij behoort tot een bevolkingsgroep met een Tutsi morfologie en dat hij geen banden heeft met Kinshasa, wat zijn vestigingsalternatief zou ondermijnen. Hij verwees naar informatie van de UNHCR over de situatie in de Democratische Republiek Congo. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de vreemdeling deze argumenten eerder had kunnen aanvoeren en dat ze daarom niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt.

De Afdeling concludeert dat het hoger beroep gegrond is, omdat er geen nieuwe feiten zijn die een hernieuwde toetsing van het besluit rechtvaardigen. De rechtbank had de uitspraak van de staatssecretaris niet moeten vernietigen, en de Afdeling verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak is dat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201302248/1/V2.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zutphen, van 13 februari 2013 in zaak nr. 11/41606 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 februari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende.
3. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
3.1. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
3.2. De vreemdeling heeft eerder, op 31 oktober 2007, een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 19 maart 2009 heeft de staatssecretaris die aanvraag afgewezen. Het besluit van 29 november 2011 is van gelijke strekking als dat van 19 maart 2009. Op het tegen het besluit van 29 november 2011 door de vreemdeling ingestelde beroep is derhalve voormeld beoordelingskader van toepassing.
3.3. De vreemdeling heeft, voor zover thans van belang, aan onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat hem niet langer een vestigingsalternatief in Kinshasa kan worden tegengeworpen omdat hij tot een bevolkingsgroep behoort die een Tutsi morfologie heeft, hij enkel Swahili spreekt, geen banden heeft met Kinshasa en afkomstig is uit Zuid-Kivu. Hij heeft in dit verband verwezen naar algemene informatie over de situatie in de Democratische Republiek Congo (hierna: de DRC), waaronder berichten van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) van 15 en 20 november 2012 (hierna: de berichten).
3.4. De verklaringen van de vreemdeling dat hij een Tutsi morfologie heeft, enkel Swahili spreekt en geen banden heeft met Kinshasa had hij reeds bij zijn eerste aanvraag naar voren kunnen en dus behoren te brengen. Hij heeft geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom hij dat niet heeft gedaan. Reeds hierom kunnen deze niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
De UNHCR beschrijft in de berichten met name de recente escalatie van geweld in het oosten van de DRC en dringt erop aan vreemdelingen afkomstig uit onder meer Zuid-Kivu niet naar veiliger delen van de DRC uit te zetten, behalve wanneer zij daar sterke en nauwe banden hebben. Niet wordt toegelicht waarom dit standpunt wordt ingenomen. Bovendien wordt in de berichten niet nader ingegaan op de situatie in Kinshasa noch blijkt hieruit dat vreemdelingen die daarnaar terugkeren gevaar lopen. De vreemdeling heeft met de berichten derhalve niet aangetoond dat de situatie in Kinshasa ten tijde van het besluit van 29 november 2011 zodanig is verslechterd ten opzichte van die ten tijde van het besluit van 19 maart 2009 dat niet op voorhand is uitgesloten dat die situatie kan afdoen aan laatstgenoemd besluit.
4. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De aangevoerde grieven behoeven geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling dat, nu onbestreden is dat in hetgeen overigens is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, voor toetsing van het besluit van 29 november 2011 geen plaats is. Het beroep van de vreemdeling wordt reeds hierom ongegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zutphen, van 13 februari 2013 in zaak nr. 11/41606;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Dekker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
563-698.