ECLI:NL:RVS:2013:257

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
201304419/1/A3 en 201304419/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring kentekenbewijs en terugwerkende kracht tenaamstelling

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 juli 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De RDW had op 12 oktober 2011 het kentekenbewijs van een voertuig ongeldig verklaard en de tenaamstelling in het kentekenregister vervallen verklaard. De RDW weigerde echter om deze vervallenverklaring met terugwerkende kracht te doen. De rechtbank Gelderland had in haar uitspraak van 9 april 2013 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van de RDW vernietigd, omdat zij van mening was dat het voertuig reeds in 2002 met toestemming van het Openbaar Ministerie was vernietigd.

De RDW ging in hoger beroep en verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 juni 2013 werd het verzoek behandeld. De voorzitter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. De voorzitter overwoog dat de RDW op basis van de Wegenverkeerswet en het Kentekenreglement het kentekenbewijs ongeldig had verklaard, maar dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het voertuig in 2002 was vernietigd. De RDW had geen bewijs dat het voertuig daadwerkelijk was gedemonteerd, en de persoonlijke omstandigheden van de wederpartij, waaronder zijn verslavingsverleden, waren niet voldoende om de tenaamstelling met terugwerkende kracht te vervallen te verklaren.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de RDW gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank Gelderland en verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de RDW kreeg het griffierecht terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij het verzoek om terugwerkende kracht van een tenaamstelling en de beoordelingsvrijheid van de RDW in dergelijke zaken.

Uitspraak

201304419/1/A3 en 201304419/2/A3.
Datum uitspraak: 5 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2013 in zaak nr. 12/4008 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft de RDW het kentekenbewijs van het voertuig met kenteken […] (hierna: het voertuig) met ingang van die datum ongeldig verklaard, medegedeeld dat de tenaamstelling in het kentekenregister met ingang van die datum is vervallen en geweigerd de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen te verklaren.
Bij besluit van 8 februari 2012 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 februari 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juni 2013, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan een kentekenbewijs, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, ongeldig worden verklaard in bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Ingevolge artikel 37, derde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement kan de RDW een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar haar oordeel blijkt dat het voertuig waarvoor dat bewijs is afgegeven voorgoed buiten gebruik is gesteld.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, vervalt de tenaamstelling in het register zodra:
[…]
h. de RDW het kentekenbewijs krachtens artikel 37, eerste, tweede of derde lid, ongeldig heeft verklaard;
[…]
l. de RDW de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, de RDW verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De RDW gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar haar oordeel voldoende gronden aanwezig zijn.
3. [wederpartij] heeft de RDW verzocht om het voertuig van zijn naam te halen. Daarbij heeft hij een mutatie uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie overgelegd, die op 14 maart 2003 voor het laatst is gewijzigd. In deze mutatie is vermeld dat het voertuig van [wederpartij] nog niet was opgehaald bij takelbedrijf Van Geloven en voorts dat de parketsecretaris van het parket Breda van het Openbaar Ministerie toestemming gaf om het voertuig te laten slopen door een erkend sloopbedrijf. Verder heeft [wederpartij] een e-mail van een medewerker van de politie Brabant van 19 april 2011 overgelegd, waarin is vermeld dat takelbedrijf Van Geloven de auto zou laten slopen door een erkend sloopbedrijf.
4. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de RDW bij het besluit van 12 oktober 2011 het kentekenbewijs van het voertuig met toepassing van artikel 37, derde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement ongeldig verklaard, waardoor ingevolge artikel 40, eerste lid, de tenaamstelling in het kentekenregister met ingang van diezelfde datum is vervallen. De RDW heeft geweigerd om met toepassing van artikel 40, tweede lid, de tenaamstelling met terugwerkende kracht te doen vervallen.
5. De rechtbank heeft overwogen dat is komen vast te staan dat het voertuig reeds in 2002 met toestemming van het Openbaar Ministerie is vernietigd. In dit geval doen zich dusdanig bijzondere omstandigheden voor, dat de RDW een uitzondering had moeten maken op het uitgangspunt dat een tenaamstelling niet met terugwerkende kracht vervallen wordt verklaard, aldus de rechtbank.
6. De RDW betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet vaststaat dat en wanneer het voertuig is gedemonteerd. Voorts heeft de rechtbank volgens de RDW te veel gewicht toegekend aan de persoonlijke omstandigheden, waaronder met name het verslavingsverleden, van [wederpartij]. In de door [wederpartij] aangevoerde omstandigheden behoefde zij daarom geen aanleiding te zien de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen te verklaren, aldus de RDW.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 november 2009 in zaak nr. 200901776/1/H3), kan niet worden geoordeeld dat het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan met toepassing van artikel 40 van het Kentekenreglement genomen besluiten, niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen een dergelijk beleid.
6.2. De RDW heeft zich, naar ter zitting bij de Afdeling nader is toegelicht, op het standpunt gesteld dat in beginsel geen aanleiding bestond het kentekenbewijs van het voertuig van [wederpartij] met toepassing van artikel 37, derde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement ongeldig te verklaren, nu hij geen bescheiden kan overleggen waaruit blijkt dat het voertuig voorgoed buiten gebruik is gesteld. In de door [wederpartij] overgelegde mutatie en e-mail is weliswaar vermeld dat toestemming is verleend om het voertuig te slopen, doch daaruit blijkt niet dat het voertuig ook daadwerkelijk is gedemonteerd. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat is komen vast te staan dat het voertuig in 2002 is vernietigd.
Hoewel niet is gebleken dat het voertuig daadwerkelijk is gedemonteerd, heeft de RDW niettemin aangenomen dat het voertuig ten tijde van het nemen van het besluit van 12 oktober 2011 inmiddels voorgoed buiten gebruik was gesteld. Daarbij heeft de RDW onder meer in aanmerking genomen dat het voertuig destijds reeds 22 jaar oud zou zijn. Verder heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat het onredelijk zou zijn indien de tenaamstelling van het voertuig altijd zou voortduren ingeval het voertuig inderdaad was gedemonteerd, maar [wederpartij] daarvan geen bewijsstukken kan overleggen. Daarom heeft de RDW het kentekenbewijs met toepassing van artikel 37, derde lid, aanhef en onder a, ongeldig verklaard, waardoor ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder h, de tenaamstelling in het kentekenregister is vervallen. Nu niet is komen vast te staan dat het voertuig reeds eerder voorgoed buiten gebruik was gesteld, heeft de RDW de door [wederpartij] aangevoerde persoonlijke omstandigheden, waaronder met name zijn verslavingsverleden, onvoldoende geacht om met toepassing van artikel 40, tweede lid, van het Kentekenreglement terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling in het kentekenregister. In aanmerking genomen dat de RDW bij toepassing van deze bepaling beoordelingsvrijheid toekomt, is de Afdeling van oordeel dat dit standpunt van de RDW niet onredelijk is. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de RDW had moeten afwijken van het gevoerde beleid om tenaamstellingen niet met terugwerkende kracht vervallen te verklaren.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzitter het beroep tegen het besluit van de RDW van 8 februari 2012 alsnog ongegrond verklaren.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Redelijke toepassing van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb brengt met zich dat de secretaris van de Raad van State aan de RDW het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht terugbetaalt.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 april 2013 in zaak nr. 12/4008;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek af;
V. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan de directie van de Dienst Wegverkeer het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Herweijer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2013
640.