201300549/1/R2.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS) in het geding tussen:
[appellanten] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Middelaar, gemeente Mook en Middelaar,
appellant,
en
de raad van de gemeente Mook en Middelaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Elzenstraat 16 en 16a" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [eigenaar van meubelmakerij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. V.A.C.M. Vonk, en de raad, vertegenwoordigd door drs. T. Onderstal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de WRvS, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet onder meer in de realisatie van een bed and breakfast, groepsaccomodatie, kookstudio en workshopruimte aan de Elzenstraat 16. Voorts voorziet het plan in een positieve bestemming voor de bestaande meubelmakerij die is gevestigd aan de Elzenstraat 16a.
Elzenstraat 16
4. [appellant] heeft bezwaar tegen het mogelijk maken van een bed and breakfast, groepsaccomodatie, kookstudio en workshopruimte aan Elzenstraat 16. [appellant] betoogt dat het mogelijk maken van nieuwe functies en nieuwe bebouwing aan Elzenstraat 16 in strijd is met de provinciale beleidsregel "Het Limburgs Kwaliteitsmenu" (hierna: LKM).
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het LKM niet van toepassing is op de functiewijziging van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan Elzenstraat 16, nu dit geen functiewijziging naar wonen betreft. De raad wijst erop dat het Gelders Genootschap, een vereniging van 56 gemeenten die advies geeft op het gebied van ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie, in haar preadvies stelt dat het LKM niet van toepassing is voor de met het plan mogelijk gemaakte functiewijziging. Voorts stelt de raad dat geen significante uitbreiding van bebouwing mogelijk wordt gemaakt.
4.2. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting en in het zienswijzenverslag is expliciet aandacht aan voornoemd beleid besteed en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het gemeentelijke beleid ter zake. Gelet hierop heeft de raad het LKM in zoverre voldoende in de belangenafweging betrokken. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijk beleid dat is neergelegd in de structuurvisie Mookerplas en omgeving, die is vastgesteld door de raad op 19 november 2009 (hierna: de structuurvisie). [appellant] voert hiertoe ten eerste aan dat de bed and breakfast, groepsaccomodatie, kookstudio en workshopruimte geen publieksgerichte vormen van ambachtelijke bedrijvigheid of verblijfsrecreatie zijn. Voorts voert [appellant] aan dat deze functies niet kunnen worden gerealiseerd in de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, zodat daarvoor nieuwe bebouwing moet worden opgericht. Verder voert [appellant] aan dat een kookstudio en workshopruimte geen toeristisch-recreatieve ontwikkelingen zijn en derhalve geen bijdrage leveren aan de toeristisch-recreatieve doelstelling voor de Elzenstraat. Hij stelt in dit verband dat deze functies een kleine afzetmarkt hebben, zodat zij alleen bezoekers uit de regio aantrekken. Ten slotte worden volgens [appellant] in strijd met de structuurvisie aan de Elzenstraat 16 functies mogelijk gemaakt die een grote parkeerbehoefte en grote bezoekersstromen met zich brengen.
5.1. Het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor Elzenstraat 16 heeft een bouwvlak met een maximum bebouwingspercentage van 8,5%.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de in de verbeelding voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen ter plaatse van de aanduiding "woning";
b. horeca in de vorm van een kookstudio;
c. houden van workshops en lezingen op een oppervlakte van niet meer dan 85 m²;
d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd -recreatieverblijf", zijn recreatieverblijven in de vorm van 4 bed and breakfastkamers en één groepsaccommodatie, toegestaan voor in totaal maximaal 14 personen […].
5.2. Op pagina 23 en 25 van de structuurvisie staat dat het lint van de Elzenstraat een gemengd karakter heeft van agrarische bedrijvigheid, wonen en overige bedrijvigheid. De gemeente wil dit karakter verder versterken, door wonen mogelijk te maken dicht tegen de kern Middelaar aan en uit te breiden met publieksgerichte vormen van ambachtelijke bedrijvigheid. Daarbij wordt niet bedoeld dat een bedrijventerrein moet gaan ontstaan. Er is geen ruimte voor grote bezoekersstromen die grote parkeerplaatsen behoeven en geen ruimte voor overlast leverende bedrijvigheid. Publieksgerichte vormen van ambachtelijke bedrijvigheid (maximaal milieucategorie 3) betreffen volgens de structuurvisie een kleine meubelmakerij met verkoop, een winkel met streekproducten en plantenverkoop, een kleine manege met huifkarverhuur en dergelijke. Vrijkomende agrarische bebouwing mag in gebruik worden genomen ten behoeve van ambachtelijke bedrijvigheid of verblijfsrecreatie. Dit zijn bedrijfjes die een bijdrage leveren aan de toeristisch-recreatieve doelstelling voor dit gebied. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen de kleinschaligheid van het lint, zo staat in de structuurvisie.
5.3. De raad is van mening dat ‘publieksgerichte vormen van ambachtelijke bedrijvigheid’ als bedoeld in de structuurvisie ruim moet worden geïnterpreteerd en dat daaronder ook een kookstudio en workshopruimte moeten worden begrepen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt van de raad niet kan worden gevolgd.
[appellant] heeft voorts onvoldoende gemotiveerd betwist dat in dit geval onder ‘verblijfsrecreatie’ niet mede de bed and breakfast en groepsaccomodatie kunnen worden begrepen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels daarbinnen in totaal maximaal 14 personen mogen verblijven.
Dit betoog faalt.
5.4. De realisatie van de bed and breakfast en groepsaccommodatie is ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder d, van de planregels uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - recreatieverblijf". Deze aanduiding is in de verbeelding toegekend ter plaatse van de voormalige boerderij. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bed and breakfast en groepsaccommodatie niet, zoals de raad stelt, binnen deze voormalige boerderij kunnen worden gerealiseerd.
De kookstudio en workshopruimte moeten elders op het perceel worden gerealiseerd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overige bestaande voormalige agrarische bijgebouwen aan Elzenstraat 16 die, naar de raad onweersproken heeft gesteld, een oppervlakte van ongeveer 400 m² hebben, hiervoor onvoldoende ruimte bieden.
Ook dit betoog faalt.
5.5. De raad heeft, bij gebrek aan een definitie in de structuurvisie en naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 in zaak nr. 200900381/1/H1 aansluiting gezocht bij het normale spraakgebruik, waarbij volgens Van Dale onder ‘recreatie’ ontspanning in de vrije tijd wordt verstaan. De raad heeft hier in redelijkheid mede het organiseren van kookworkshops onder kunnen begrijpen en de kookstudio en workshopruimte als toeristisch-recreatieve ontwikkelingen kunnen aanmerken. Dat, zoals [appellant] stelt, de kookstudio en workshopruimte voornamelijk bezoekers uit de regio zullen trekken, betekent niet dat van een toeristisch-recreatieve functie geen sprake is of dat deze functies geen bijdrage kunnen leveren aan de toeristisch-recreatieve doelstelling voor het gebied. In dit verband heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat, naar hij stelt, koken steeds meer wordt gezien als een vorm van vrijetijdsbesteding en dat het organiseren van kookworkshops een trend is op toeristisch gebied. [appellant] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit betoog faalt derhalve eveneens.
5.6. Zoals overwogen onder 6.2 brengen de in het plan voorziene bed and breakfast, groepsaccomodatie, kookstudio en workshopruimte een parkeerbehoefte van 27 parkeerplaatsen met zich. [appellant] heeft voorts niet gemotiveerd betwist dat, ervan uitgaande dat de 27 parkeerplaatsen twee keer per dag worden gebruikt, de bed and breakfast, groepsaccomodatie, kookstudio en workshopruimte 104 voertuigbewegingen per dag met zich brengen. Deze voertuigbewegingen worden over twee rijrichtingen verdeeld. Het gaat daarbij volgens de raad om piekdagen, die zich slechts in beperkte mate zullen voordoen in weekenden in vakanties. Ook heeft de raad in zoverre onweersproken gesteld dat deze verkeersbewegingen vanwege de verschillende functies verspreid over de dag zullen plaatsvinden en dat de Elzenstraat voldoende capaciteit heeft om deze toename te verwerken.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit geen grote parkeerbehoefte of grote bezoekersstroom is als bedoeld in de structuurvisie. Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat het plan leidt tot rechtsonzekerheid en willekeur doordat in de planregels niet is bepaald welk concreet aantal parkeerplaatsen moet worden gerealiseerd. Volgens [appellant] zijn voor de bed and breakfast alleen al zeven parkeerkeerplaatsen nodig, en is onduidelijk wat de totale parkeerbehoefte is van de bed and breakfast, de groepsaccomodatie, kookstudio en workshopruimte.
6.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder h, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de in de verbeelding voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor de genoemde activiteiten met daarbij behorende voldoende parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.2, dienen de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein te zijn aangebracht.
6.2. Het opnemen van parkeernormen in de planregels is geen wettelijke verplichting, maar betreft een keuze van de raad.
De raad heeft bij de berekening van de parkeerbehoefte de parkeernormen als aanbevolen door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek uit de publicatie van oktober 2012 "CROW, ASVV 2012, Aanbevelingen voor vekeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" (hierna: CROW 2012) gehanteerd. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet van deze parkeernomen heeft mogen uitgaan.
Volgens de plantoelichting zijn, gelet op de parkeernormen van de CROW 2012 voor de bed and breakfast, groepsaccomodatie, kookstudio en workshopruimte 27 parkeerplaatsen nodig. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad is uitgegaan van een onjuiste parkeerbehoefte.
Op grond van artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn parkeerplaatsen toegestaan binnen het bouwvlak dat is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Gemengd". Naar de raad onweersproken heeft gesteld en naar blijkt uit het landschapsplan, biedt het plan ter plaatse van het toegekende bouwvlak voldoende ruimte om 27 parkeerplaatsen te realiseren. [appellant] heeft niet betwist dat in deze parkeerbehoefte kan worden voorzien. Gelet hierop zullen de parkeerplaatsen die volgens de plantoelichting nodig zijn, ook kunnen worden gerealiseerd.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad bij de vaststelling van het plan bezien welke parkeerbehoefte het plan in zoverre bij benutting van de maximale mogelijkheden daarvan met zich brengt en of daarin kan worden voorzien. Voorts is door middel van artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.2, van de planregels verzekerd dat de noodzakelijke parkeervoorzieningen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Dat in de planregels niet een concreet aantal parkeerplaatsen wordt genoemd en niet wordt verwezen naar een parkeernota, bouwverordening of de bijbehorende beleidsregels, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot rechtsonzekerheid of willekeur.
Het betoog faalt.
7. Over het betoog van [appellant] dat het plan leidt tot verstening van het buitengebied heeft de raad onweersproken gesteld dat de oppervlakte van de bestaande bebouwing aan Elzenstraat 15 ongeveer 850 m2 bedraagt en dat de oppervlakte van het betreffende perceel ongeveer 7.077 m2 is. Het bestaande bebouwingspercentage aan Elzenstraat 16 is derhalve ongeveer 8,2%. Het plan voorziet ter plaatse in een maximaal bebouwingspercentage van 8,5%. Gelet hierop biedt het plan een uitbreidingsmogelijkheid van 0,3%, oftewel 21 m2, ten opzichte van de bestaande bebouwing. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze uitbreidingsmogelijkheid van een zodanig beperkte omvang is dat deze niet leidt tot een onaanvaardbare verstening van het buitengebied.
Het betoog faalt.
Elzenstraat 16a
8. Voor zover [appellant] betoogt dat de meubelmakerij aan de Elzenstraat 16a in strijd met het vorige bestemmingsplan aanwezig is en reeds daarom ten onrechte als zodanig is bestemd, is van belang dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het als zodanig bestemmen van de meubelmakerij strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
9. [appellant] betoogt dat het plan leidt tot rechtsonzekerheid en willekeur doordat in de planregels niet is bepaald welk concreet aantal parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Volgens [appellant] zijn voor de meubelmakerij vijftien tot zeventien parkeerplaatsen nodig.
9.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meubelmakerij', een meubelmakerij waarvan de machineruimte niet groter mag zijn dan 225 m2;
b. inpandige opslag van goederen ten behoeve van de meubelmakerij;
c. productiegebonden detailhandel;
met de daarbij behorende:
[…]
e. voldoende parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak;
Ingevolge lid 3.4, onder 3.4.2, dienen de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein zijn aangebracht.
9.2. Zoals overwogen onder 6.2 is het opnemen van parkeernormen in de planregels geen wettelijke verplichting, maar betreft dit een keuze van de raad.
Voor de berekening van de parkeerbehoefte van de meubelmakerij heeft de raad aansluiting gezocht bij de parkeernormen van de CROW 2012. Tussen partijen is niet in geschil dat de in het plan voorziene meubelmakerij een ‘arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf’ is en dat de stedelijkheidsgraad van de omgeving ‘weinig stedelijk’ is. Voor zowel de stedelijke zone ‘buitengebied’ als ‘rest bebouwde kom’ beveelt de CROW 2012 een parkeernorm aan van 2,1 tot 2,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak. Dat de raad is uitgegaan van de stedelijke zone ‘buitengebied’ en niet, zoals volgens [appellant] had gemoeten, van ‘rest bebouwde kom’, geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre is uitgegaan van een te lage parkeerbehoefte. Dat in de publicatie ‘Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004’ van het CROW een andere parkeernorm werd aanbevolen, leidt niet tot een ander oordeel nu de raad zich op de geactualiseerde aanbevolen parkeernomen van het CROW heeft gebaseerd.
De raad heeft voorts uiteen gezet dat hij voor de meubelmakerij de door het CROW aanbevolen minimumnorm naar beneden heeft afgerond, en derhalve als uitgangspunt heeft genomen dat twee parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak nodig zijn. De raad heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de meubelmakerij weliswaar een oppervlakte heeft van 600 m2, maar dat hiervan slecht een gedeelte mag worden gebuikt als werkplaats nu ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels de machineruimte niet groter mag zijn dan 225 m2. Voorts wijst de raad erop dat de bestaande meubelmakerij maar één werknemer heeft. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad gelet op het vorenstaande niet als uitgangspunt heeft kunnen nemen dat de parkeerbehoefte van de in het plan voorziene meubelmakerij twaalf parkeerplaatsen bedraagt.
Op grond van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn parkeerplaatsen toegestaan binnen het bouwvlak dat is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf". Naar de raad onweersproken heeft gesteld en naar blijkt uit het landschapsplan, biedt het toegekende bouwvlak voldoende ruimte om twaalf parkeerplaatsen te realiseren. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet in deze parkeerbehoefte kan worden voorzien.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad bij de vaststelling van het plan bezien welke parkeerbehoefte het plan in zoverre met zich brengt en of daarin kan worden voorzien. Voorts is door middel van artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.2, van de planregels verzekerd dat de noodzakelijke parkeervoorzieningen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Dat in de planregels niet een concreet aantal parkeerplaatsen wordt genoemd en niet wordt verwezen naar een parkeernota, bouwverordening of de bijbehorende beleidsregels, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot rechtsonzekerheid of willekeur.
Het betoog faalt.
Flexibiliteitsbepalingen
10. [appellant] heeft bezwaar tegen de afwijkingsregeling die is neergelegd in artikel 4, lid 4.4, van de planregels, waarmee verplaatsing van de woning mogelijk kan worden gemaakt, en tegen de wijzigingsbevoegdheid die is neergelegd in artikel 3, lid 3.5, van de planregels, op grond waarvan een bedrijfswoning mogelijk kan worden gemaakt. [appellant] stelt dat binnen afzienbare termijn van de afwijkingsregeling gebruik zal worden gemaakt, omdat wordt beoogd de bestaande woning geheel te gebruiken voor andere functies. [appellant] betoogt voorts dat ten onrechte niet als voorwaarde bij de afwijkingsregeling van artikel 4, lid 4.4, van de planregels is gesteld dat een zogenoemde duurzame tegenprestatie is vereist op grond van het Kwaliteitsmenu Mookerplas en omgeving, dat in april 2012 is vastgesteld door de raad (hierna: het Kwaliteitsmenu). [appellant] stelt verder dat hij door de afwijkingsregeling en de wijzigingsbevoegdheid in de toekomst zal worden geconfronteerd met planschade, nieuwe procedures en kosten van juridische bijstand.
10.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.5, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd binnen het bouwvlak de aanduiding 'bedrijfswoning' op te nemen, mits wordt voldaan aan de daarbij vermelde voorwaarden.
Ingevolge artikel 4, lid 4.4, van de planregels, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2.3, onder a, voor het verplaatsen van de woning, mits wordt voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden.
10.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
10.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels. De raad heeft ter zitting toegelicht dat is gekozen voor een afwijkingsregeling omdat de eigenaar van de betreffende gronden weliswaar op termijn de bestaande woning wil verplaatsen, maar hiertoe nog geen concrete plannen heeft. [appellant] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting gemotiveerd welke bezwaren tegen verplaatsing van de woning bestaan. Hetgeen hij heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bedoelde afwijkingsregeling niet in redelijkheid in het plan heeft kunnen opnemen.
Het betoog faalt.
10.4. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan gegeven regels het plan kan wijzigen. De raad heeft toegelicht dat de eigenaar van de gronden aan Elzenstraat 16a geen concrete plannen heeft voor de realisatie van een bedrijfswoning, maar dat hier op de middellange termijn wel behoefte aan bestaat. [appellant] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting gemotiveerd welke bezwaren tegen een bedrijfswoning bestaan. Hetgeen hij heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bedoelde wijzigingsbevoegdheid niet in redelijkheid in het plan heeft kunnen opnemen.
Het betoog faalt.
10.5. Daargelaten of op grond van het Kwaliteitsmenu Mookerplas een financiële bijdrage, in de vorm van de zogenoemde duurzame tegenprestatie, verplicht kan worden gesteld voor het planologisch mogelijk maken van verplaatsing van de woning, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien het verrichten hiervan als voorwaarde te verbinden aan de afwijkingsregeling van artikel 4, lid 4.4, van de planregels. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke voorwaarde noodzakelijk is voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling waarin de betreffende afwijkingsregeling voorziet.
Het betoog faalt.
Flora en fauna
11. [appellant] betoogt dat de quickscan flora en fauna niet zonder nader onderzoek aan het plan ten grondslag had mogen worden gelegd nu de gebruikte gegevens over diersoorten zijn verouderd. [appellant] heeft een lijst overgelegd van vogel-, zoogdier- en insectensoorten die volgens hem voorkomen op zijn eigen perceel [locatie A]. Hij stelt dat gelet hierop nader onderzoek had moeten worden verricht naar de aanwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied.
11.1. In het kader van de voorbereiding van het plan is een quickscan verricht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in paragraaf 2.4.2 van de plantoelichting. Hierin is vermeld dat het plangebied op dit moment bebouwd is en wordt gebruikt voor woon- en bedrijfsdoeleinden. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik van het plangebied en de verstoring die hierdoor plaatsvindt alsmede door de aard en inrichting van het plangebied vormt dit volgens de plantoelichting geen geschikte biotoop voor vaatplanten, zoogdieren, amfibieën en reptielen.
Voor de verkenning van de omgeving van het plangebied is volgens de raad gebruik gemaakt van de meest actuele gegevens van het Natuurloket en de provincie Limburg. De gegevens van het Natuurloket dateren uit 2007. De gegevens van de provincie over broedvogels dateren uit 2011 en de vegetatiegegevens uit 2007. De raad stelt op basis van luchtfoto’s uit 2007 en 2012 dat de feitelijke situatie in en rond het plangebied nauwelijks is gewijzigd, zodat niet aannemelijk is dat ten tijde van het bestreden besluit andere soorten voorkwamen dan in 2007.
Het Natuurloket maakt melding van het voorkomen van een aantal beschermde zoogdier- en vogelsoorten binnen het kilometervak waarin het plangebied is gelegen, hetgeen volgens de plantoelichting is te verklaren door de ligging van de Mookerplas in dit kilometervak. In het plangebied zijn volgens de plantoelichting geen broedvogels aangetroffen. De werkzaamheden in het kader van de uitvoering van het plan zullen volgens de plantoelichting buiten het broedseizoen plaatsvinden.
Volgens de plantoelichting blijkt uit het Dassenbeschermingsplan Limburg van het toenmalige ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij dat het plangebied niet is gelegen in een potentieel dassenleefgebied. Volgens de plantoelichting is op de landelijke site met waarnemingen vermeld dat rond de Mookerplas de rode eekhoorn, het konijn en de wezel zijn waargenomen. Deze waarnemingen zijn echter zeer beperkt in aantal, aldus de plantoelichting.
Volgens de plantoelichting lijkt verder onderzoek dan ook niet noodzakelijk.
11.2. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel eerst aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat het college het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de quickscan is uitgegaan van onvoldoende actuele gegevens. Niet is gebleken dat de door [appellant] overgelegde lijst mede is opgesteld door een deskundige. Voorts blijkt niet wanneer of met welke frequentie de op de lijst vermelde soorten zijn waargenomen. De raad heeft voorts betwist dat soorten die voorkomen op de kwekerij van [appellant] aan de [locatie A] tevens voorkomen ter plaatsen van de Elzenstraat 16 en 16a. De Afdeling acht dit gelet op het verschillende gebruik van de betreffende gronden niet onaannemelijk. Gelet hierop roepen de door [appellant] aangedragen gegevens geen twijfels op aan de juistheid of volledigheid van de aan het besluit ten grondslag liggende quickscan.
In hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
Landschapsplan
12. [appellant] vreest dat de landschappelijke inpassing van de in het plan voorziene bed and breakfast, groepsaccomodatie, kookstudio, workshopruimte en meubelmakerij plaatsvindt op zijn gronden aan [locatie A] en voor zijn rekening zal komen. [appellant] vindt het voorts onbegrijpelijk dat het ‘Landschapsplan project Elzenstraat Middelaar 5 - 2011’ slechts ten dele hoeft te worden gerealiseerd. Hij stelt dat de status van de rest van het landschapsplan hierdoor onduidelijk is. Ook stelt hij dat het landschapsplan feitelijke onjuistheden bevat.
12.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.4, onder 3.4.2, van de planregels is het daar genoemde gebruik alleen toegestaan onder de voorwaarde dat het landschapsplan dat als bijlage onderdeel uitmaakt van het plan binnen 2 jaar na onherroepelijkheid van het plan voor de volledige achterzijde van het perceel is uitgevoerd en als zodanig in stand zal worden gehouden.
In artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.2, is een gelijkluidende bepaling opgenomen, met dien verstande dat daarin tevens de voorwaarde is vermeld dat ook de bestaande groenvoorziening aan de zuidoostzijde van het perceel als zodanig is stand wordt gehouden.
12.2. De contour waarbinnen volgens de legenda van het landschapsplan landschappelijke inpassing plaatsvindt, ligt deels over de gronden van [appellant]. Ingevolge de onder 12.1 vermelde planregels maakt het landschapsplan deel uit van het plan en is het gedeelte daarvan dat betrekking heeft op de gronden van [appellant] daar niet van uitgezonderd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat echter niet is beoogd de mogelijkheid tot het realiseren van het bedoelde gebruik mede afhankelijk te stellen van de uitvoering en instandhouding van het landschapsplan voor zover dat betrekking heeft op de gronden van [appellant]. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, wat betreft het landschapsplan, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft het landschapsplan, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
14. Het beroep is gegrond. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van overweging onder 12.2 bij besluit het plan opnieuw en gewijzigd vast te stellen met een gewijzigd landschapsplan dat geen betrekking heeft op de gronden van [appellant]. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het besluit niet opnieuw te worden toegepast. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
15. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. draagt de raad van de gemeente Mook en Middelaar op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van overweging 14 het daar omschreven gebrek te herstellen en;
2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
579-743