ECLI:NL:RVS:2013:2566
Raad van State
- Hoger beroep
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel en ongewenstverklaring na overlijden vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van wijlen de vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 november 2012. De vreemdeling had in 2010 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen, maar deze werd op 17 mei 2010 door de minister van Justitie ingetrokken en de vreemdeling werd ongewenst verklaard. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de minister verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank oordeelde op 20 november 2012 dat de beroepen van de vreemdeling niet-ontvankelijk waren voor de intrekking van de verblijfsvergunning en ongegrond voor de ongewenstverklaring. Hiertegen ging de vreemdeling in hoger beroep.
Na het indienen van het hoger beroep overleed de vreemdeling. Zijn gemachtigde gaf aan dat de moeder van de vreemdeling de procedure wilde voortzetten. Echter, er werd geen verklaring van erfrecht overgelegd, waardoor niet kon worden vastgesteld dat zij een wettelijke erfgenaam was die de procedure kon voortzetten. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep hierdoor geen doel meer diende en verklaarde het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak van de Raad van State werd gedaan op 19 december 2013 en is openbaar uitgesproken. De zaak betreft belangrijke aspecten van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met name de gevolgen van overlijden van een partij in een hoger beroep en de vereisten voor het voortzetten van een procedure door een erfgenaam.