ECLI:NL:RVS:2013:2566

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201211727/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en ongewenstverklaring na overlijden vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van wijlen de vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 november 2012. De vreemdeling had in 2010 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen, maar deze werd op 17 mei 2010 door de minister van Justitie ingetrokken en de vreemdeling werd ongewenst verklaard. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de minister verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank oordeelde op 20 november 2012 dat de beroepen van de vreemdeling niet-ontvankelijk waren voor de intrekking van de verblijfsvergunning en ongegrond voor de ongewenstverklaring. Hiertegen ging de vreemdeling in hoger beroep.

Na het indienen van het hoger beroep overleed de vreemdeling. Zijn gemachtigde gaf aan dat de moeder van de vreemdeling de procedure wilde voortzetten. Echter, er werd geen verklaring van erfrecht overgelegd, waardoor niet kon worden vastgesteld dat zij een wettelijke erfgenaam was die de procedure kon voortzetten. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep hierdoor geen doel meer diende en verklaarde het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van State werd gedaan op 19 december 2013 en is openbaar uitgesproken. De zaak betreft belangrijke aspecten van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met name de gevolgen van overlijden van een partij in een hoger beroep en de vereisten voor het voortzetten van een procedure door een erfgenaam.

Uitspraak

201211727/1/V1.
Datum uitspraak: 19 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
wijlen [de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 november 2012 in zaken nrs. 10/31048 en 10/31051 in de gedingen tussen:
voornoemde [de vreemdeling]
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 mei 2010 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de aan, thans wijlen, [de vreemdeling] verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken en hem ongewenst verklaard.
Bij onderscheiden besluiten van 3 september 2010 heeft de minister de daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2012 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, niet-ontvankelijk en, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben de gemachtigde van de vreemdeling en staatssecretaris nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Na het instellen van het hoger beroep is de vreemdeling komen te overlijden. Zijn gemachtigde heeft bij brief van 8 november 2013 te kennen gegeven dat [de moeder] van de vreemdeling, de procedure wenst voort te zetten. Nu hij daarbij geen verklaring van erfrecht heeft overgelegd, is niet gebleken dat zij een wettelijke erfgenaam is die namens de vreemdeling de procedure kan voortzetten. Gelet hierop en gezien het overlijden van de vreemdeling, kan met het hoger beroep niet meer worden bereikt wat daarmee wordt beoogd. Derhalve is aan het hoger beroep het belang komen te ontvallen.
2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Lustberg, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Lustberg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013
587.