201301171/1/R2.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Barneveld,
en
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012, kenmerk 12-73, heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Thorbeckelaan Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Hofman, advocaat te Barneveld, en de raad, vertegenwoordigd door V.M. Bouma, T.W. Wagteveld, D.A. de Graaf, allen werkzaam bij de gemeente, en H. Landeweerd en C. de Jong, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader en plan
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
1.1. Het plan voorziet in een evenementencomplex in de driehoek tussen de Rijksweg A30 en de Thorbeckelaan te Barneveld. In het plan zijn twee evenementenhallen en een auditorium voorzien. Verder voorziet het plan aan de oostelijke zijde van het plangebied in een ballonvaartcentrum en een terrein voor (nader uit te werken) maatschappelijke doeleinden.
Evenementenhallen
2. [appellant] betoogt dat hij vreest voor ernstige verkeers- en parkeeroverlast, en daarmee samenhangende geluidhinder en verslechtering van de luchtkwaliteit. Hij voert hiertoe allereerst aan dat in het plan ten onrechte geen garantie wordt geboden dat de voor parkeren bedoelde gronden daar ook daadwerkelijk voor worden gebruikt. Ook voert hij aan dat het plan geen juridische zekerheid biedt over de beschikbaarheid van het voor piekmomenten in te zetten overloopterrein.
Verder voert hij aan dat in het plan het maximum aantal toegestane bezoekers per evenement en het aantal evenementen per jaar niet zijn vastgelegd. Dat brengt voorts met zich dat de uitgangspunten van het aantal bezoekers voor het berekenen van de verkeers- en parkeerdruk in de in opdracht van de raad opgestelde vormvrije milieueffectrapportage "Vormvrije m.e.r.-beoordeling bestemmingsplan Thorbeckelaan-Zuid", van Tauw, van 25 juli 2012, (hierna: vormvrije m.e.r.-beoordeling) onjuist zijn, aldus [appellant].
2.1. De raad stelt dat het plan geen onevenredige overlast voor [appellant] met zich zal brengen. De raad stelt verder dat het parkeren in het plan voldoende verzekerd is, nu op de gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning" parkeren toegestaan is en daarnaast de gronden met de bestemming "Maatschappelijk - Uit te werken" onder meer bestemd zijn voor verkeer. Ten aanzien van het overloopterrein wijst de raad erop dat dit terrein alleen zal worden ingezet bij grote evenementen, en dat in het plangebied voldoende ruimte is om bij piekmomenten in een dergelijk terrein te voorzien. Verder wijst de raad op de overeenkomst van oktober 2012 die tussen de initiatiefnemer en de gemeente is gesloten en is bekrachtigd door de raad en waarmee contractueel is vastgelegd dat de initiatiefnemer te allen tijde dient te voorzien in een dergelijk overloopterrein.
Verder stelt de raad dat het aantal bezoekers zal worden gereguleerd door de omvang van de bebouwing en dat in de vormvrije m.e.r. is uitgegaan van een reële aanname van het aantal bezoekers. De raad stelt verder dat het plan in meer dan voldoende parkeerplaatsen voorziet en dat voor deze parkeerplaatsen voldoende ruimte is gereserveerd in het plan. Voorts is, zo stelt de raad, de hoeveelheid verkeer op de diverse wegen inzichtelijk gemaakt en is zowel het wegverkeerslawaai als de luchtkwaliteit door middel van uitgevoerde onderzoeken in beeld gebracht.
2.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden in het westelijke deel van het plangebied de bestemming "Cultuur en ontspanning" toegekend. Aan een deel van deze gronden is voorts de functieaanduiding "specifieke vorm van ontspanning - evenementenhal" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.29, van de planregels wordt onder "Cultuur en ontspanning" verstaan voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten/theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino’s en zalencentra.
Ingevolge artikel 1, lid 1.34, wordt onder evenementenhal verstaan een gebouw dat dient voor het organiseren van één of meerdere meerdaagse evenementen en activiteiten waaronder ook verstaan beurzen, markten, manifestaties, themadagen, bedrijfsmanifestaties, ateliers, bioscopen, bowlingbanen, speeltuinen, creativiteitscentra, dansscholen, (muziek)theaters en daarmee gelijk te stellen activiteiten.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1 van de planregels, zijn de voor "Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden bestemd voor:
a. cultuur en ontspanning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals die in de planregel opgenomen tabel is opgenomen, want daar is alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende voorziening toegestaan:
aanduiding Cultuur en ontspanning
(sco-4) specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal
(sc0-5) specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ballonvaartcentrum;
[…]
c. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" alleen voor parkeerterrein;
met daaraan ondergeschikt:
[…]
g. parkeervoorzieningen.
2.3. Voor zover [appellant] zich ertegen heeft gericht dat in het plan niet is opgenomen waar het parkeren precies dient plaats te vinden, overweegt de Afdeling dat het gehele terrein met de bestemming "Cultuur en ontspanning" ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder g, onder meer is bestemd voor parkeervoorzieningen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan bepaalde delen van het terrein een aparte parkeerbestemming of -aanduiding had moeten worden toegekend.
Ten aanzien van het overloopterrein, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat in het plangebied onvoldoende ruimte is om bij piekmomenten in een dergelijk overloopterrein te voorzien. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat met de initiatiefnemer een overeenkomst is gesloten waaruit volgt dat het overloopterrein te allen tijde beschikbaar dient te zijn.
2.4. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling staat dat het uitgesloten is dat er ten gevolge van het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen optreden. Daarbij wordt verwezen naar de conclusies zoals die onder meer volgen uit de verrichte verkeers-, luchtkwaliteit- en geluidsonderzoeken. Er staat verder in dat er geen aanleiding is nader onderzoek in de vorm van een m.e.r.-beoordeling of een milieueffectrapport (hierna: MER) uit te voeren. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat een wekelijks evenement wordt georganiseerd van maximaal 2000 bezoekers, wekelijks een bijeenkomst (op zondag) van 2000 bezoekers en ongeveer 20 keer per jaar een evenement van 6000 bezoekers. Hiermee is aangesloten bij de aantallen zoals die in het businessplan van de initiatiefnemer zijn opgenomen. In totaal betreft dit jaarlijks ongeveer 328000 bezoekers, aldus de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het rapport van het in opdracht van de raad uitgevoerde verkeersonderzoek "Verkeersonderzoek Thorbeckelaan", van DTV Consultants, van augustus 2010, staat dat het totaal aantal bezoekers per jaar afhangt van de uiteindelijke programmering. In het rapport is thans uitgegaan van de in het businessplan van de initiatiefnemer opgenomen aantallen bezoekers en evenementen.
In het rapport van het in opdracht van de raad uitgevoerde akoestisch onderzoek "Akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van en naar het evenementencomplex op de gevels van de nabijgelegen geluidgevoelige bestemmingen", van Buro Appel B.V., van 1 maart 2012, staat dat wat verkeersmaatregelen betreft de bestaande rotonde aan de Thorbeckelaan in eerste instantie zal worden omgebouwd tot een turborotonde en uiteindelijk zal worden vervangen door een kruispunt met verkeerslichten. Daarnaast zal een ontsluitingsweg naar het voorziene evenementencomplex worden aangelegd. In het rapport van het geluidsonderzoek staat dat de verkeersgegevens zijn ontleend aan het verkeersonderzoek. In het rapport wordt uitgegaan van de gegevens zoals die in het verkeersonderzoek staan opgenomen.
Verder is in opdracht van de raad onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege het plan uitgevoerd. In het daartoe opgestelde rapport "Evenementenhal langs A30 in Barneveld, luchtkwaliteitsonderzoek", van Schoonderbeek en Partners Advies B.V., van 7 april 2011, staat dat de informatie voor het onderzoek is gebaseerd op de aangeleverde verkeersgegevens van de gemeente, gerelateerd aan het businessplan van de initiatiefnemer.
2.5. De Afdeling stelt vast dat de hierboven genoemde uitgangspunten, die zijn gebaseerd op het businessplan van de initiatiefnemer, in de vormvrije m.e.r.-beoordeling en de daaraan onder meer ten grondslag liggende onderzoeken naar het verkeer, de akoestiek en de luchtkwaliteit, niet zijn vastgelegd in de planregels. Zo zijn in de planregels geen bepalingen opgenomen wat betreft het aantal evenementendagen en het maximum aantal bezoekers. Ook is geen bepaling opgenomen die ziet op het aantal wat betreft soort evenementen dat in de evenementenhallen gehouden kan worden.
Uit de uitspraken van de Afdeling van 5 januari 2011 in zaak nr. 200904136/1/R3, van 16 februari 2011 in zaak nr. 200903724/1/R3 en van 13 juli 2011 in zaak nr. 201008514/1/M3 volgt dat met betrekking tot een evenemententerrein het op de weg van de planwetgever ligt om onder meer ten aanzien van het aantal evenementen per jaar, het soort evenementen en het maximum bezoekersaantal regels te stellen, indien dat uit een oogpunt van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenemententerrein op een bepaalde locatie van belang is. Hoewel in het voorliggende plan geen evenemententerrein is voorzien, maar is voorzien in evenementenhallen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad ook bij de vaststelling van het voorliggend plan had behoren na te gaan of ten aanzien van voornoemde aspecten uit een oogpunt van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de evenementenhallen regels moeten worden opgenomen in het plan. De raad heeft dit echter nagelaten. Dit klemt temeer nu de raad gelet op de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken bij de vaststelling van het plan klaarblijkelijk wel is uitgegaan van een beperking in het gebruik van de evenementenhallen.
Voor zover de raad ter zitting heeft verwezen naar de Algemene Plaatselijke Verordening 2010 van de gemeente Barneveld (hierna: de APV), waarin een vergunningplicht voor evenementen is opgenomen, overweegt de Afdeling dat uit de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, met zaak nr. 201002029/1/T1/R2 volgt dat een dergelijke vergunningplicht geen reden kan zijn om een nadere regeling ten aanzien van het aantal en soort evenementen in de planregels achterwege te laten. Daarbij is van belang dat een evenementenvergunning ingevolge de APV met name is ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde en geen toetsingskader vormt voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement of een evenemententerrein.
Verder heeft de raad ter zitting gesteld dat de geluidsvoorschriften in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit milieubeheer) een beperking zouden kunnen vormen voor het gebruik van de evenementenhallen. De Afdeling overweegt daartoe dat niet duidelijk is tot welke beperking deze geluidvoorschriften ter plaatse in het aantal en soort evenementen en het aantal bezoekers per jaar zouden leiden. Het van toepassing zijn van het Activiteitenbesluit milieubeheer neemt niet weg dat het uit een oogpunt van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de evenementenhallen noodzakelijk kan zijn ten aanzien van het aantal en het soort evenementen per jaar en het maximum aantal bezoekers regels op te nemen in het plan.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de functieaanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal" is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, voor zover geen beperking is opgenomen voor het gebruik van de gronden waaraan die functieaanduiding is toegekend. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
2.7. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb de raad op te dragen om binnen 26 weken na verzending van en met inachtneming van hetgeen onder 2.5 en 2.6 van deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen dat voorziet in een beperking van het gebruik van de evenementenhallen dan wel anderszins in een begrenzing van de maximale planologische mogelijkheden daarvan.
2.8. Als gevolg van het ontbreken van een beperking betreffende het gebruik van de evenementenhallen, is een ongelimiteerd aantal evenementen en bezoekers toegestaan, hetgeen ten koste kan gaan van het woon- en leefklimaat van de omwonenden en het milieu. Teneinde deze situatie te ondervangen voor de periode waarin de raad met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen, ziet de Afdeling aanleiding na te melden voorlopige voorziening te treffen. Voorshands is daarvoor aangesloten bij de aantallen zoals genoemd in het businessplan van de initiatiefnemer, alhoewel daarin het soort evenementen niet staat opgenomen.
Ballonvaartcentrum
3. [appellant] richt zich verder tegen het voorziene ballonvaartcentrum en betoogt dat de functieaanduiding "ballonvaartcentrum" niet in de planregels is gedefinieerd, zodat niet duidelijk is wat de reikwijdte van deze functie zal zijn. Verder is de raad ten behoeve van de parkeerkencijfers voor het ballonvaartcentrum ten onrechte uitgegaan van normen die zijn gebaseerd op gebruik als kantoor en opslagruimte, temeer nu volgens de planregels eveneens ondergeschikte horeca-activiteiten en detailhandel kunnen plaatsvinden.
[appellant] betoogt verder dat de verkeersbewegingen die het in het plan voorziene ballonvaartcentrum met zich brengt ten onrechte niet in de in opdracht van de raad opgestelde vormvrije milieueffectrapportage zijn meegenomen.
3.1. De raad stelt dat met het woord ballonvaartcentrum voldoende duidelijk is wat is toegestaan. Verder zijn volgens de raad voor het ballonvaartcentrum 32 parkeerplaatsen voorzien, wat ruim voldoende is gelet op de geldende normen. Omdat het ballonvaartcentrum gedeeltelijk zal bestaan uit een kantoor en opslagruimte, is voor de parkeerkencijfers uitgegaan van een norm van 2,1 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlakte (hierna: bvo) voor de kantoorfunctie, en voor de opslagfunctie 0,85 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Voorts stelt de raad dat op het terrein voldoende ruimte voor de parkeerplaatsen beschikbaar is.
3.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden aan de noordoostelijke zijde van het plangebied de bestemming "Cultuur en ontspanning (CO)" toegekend, met de specifieke functieaanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ballonvaartcentrum". Aan dit terrein is blijkens de verbeelding een bouwvlak toegekend, dat niet het gehele terrein beslaat. Aan het bouwvlak is de aanduiding "maximum bebouwingspercentage: 60%" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1 van de planregels, zijn de voor "Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden bestemd voor:
a. cultuur en ontspanning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals die in de planregel opgenomen tabel is opgenomen, want daar is alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende voorziening toegestaan;
b. ter plaatse van de aanduiding "horeca" ook voor horeca (met uitzondering van avondhorecabedrijven), waarbij de maximum oppervlakte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2) op de verbeelding is weergegeven;
[…]
met daaraan ondergeschikt:
[…]
h. horecavoorzieningen en detailhandel.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder b, gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen: het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is weergegeven.
3.3. De Afdeling overweegt dat het enkele feit dat een definitiebepaling van het begrip ballonvaartcentrum ontbreekt niet tot het oordeel leidt dat het plan op dit punt rechtsonzeker is. Voor de uitleg van dit begrip kan worden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven en die de raad voldoende duidelijk heeft kunnen achten.
Ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen, overweegt de Afdeling dat de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient te onderzoeken hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn ten behoeve van de in het plangebied toegestane functies en hoeveel verkeersbewegingen deze functies met zich brengen. De raad heeft hierbij beleidsvrijheid ten aanzien van de te hanteren parkeer- en verkeersnormen. De raad kan derhalve bij dit onderzoek gebruik maken van de kengetallen die het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) hanteert, maar hij kan het aantal parkeerplaatsen en verkeersbewegingen ook op andere wijze berekenen.
De raad is voor wat betreft de berekeningen uitgegaan van een norm van 2,1 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlakte voor de kantoorfunctie, en voor de opslagfunctie 0,85 parkeerplaats per 100 m2 bvo, zodat voor het ballonvaartcentrum 32 parkeerplaatsen benodigd zijn. Nu ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder h, van de planregels alleen ondergeschikte horeca is toegestaan en een specifieke norm voor een ballonvaartcentrum niet voorhanden is, heeft de raad in redelijkheid kunnen uitgaan van parkeernormen die zijn gebaseerd op kantoor en opslagruimte.
Gelet op het aantal berekende parkeerplaatsen, het feit dat maximaal 60% van het bouwvlak bebouwd mag worden en het gehele terrein ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder g, mede is bestemd voor parkeervoorzieningen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat niet in voldoende parkeerplaatsen voor het ballonvaartcentrum kan worden voorzien.
Het betoog faalt.
3.4. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling staat dat het uitgesloten is dat er ten gevolge van het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen optreden. Er staat verder in dat er geen aanleiding is nader onderzoek in de vorm van een m.e.r.-beoordeling of MER uit te voeren. Ten aanzien van het ballonvaartcentrum wordt vermeld dat daarvoor nog geen precieze inschatting is gemaakt van het aantal bezoekers en de bijhorende verkeersbewegingen. Logischerwijs zal dit echter vele malen lager liggen dan het aantal bezoekers van het in het plan voorziene evenementencomplex, aldus de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Het aan de gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ballonvaartcentrum" toegekende bouwvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 2700 m2. Gelet op het feit dat deze gronden ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder b, van de planregels gelezen in samenhang met de verbeelding maximaal voor 60% mogen worden bebouwd, kan ter plaatse een gebouw van in beginsel maximaal ongeveer 1600 m2 worden gerealiseerd. Gelet hierop, heeft de raad in redelijkheid kunnen stellen dat het aantal te verwachten bezoekers vanwege de aard en de omvang van de activiteit niet zodanig hoog zal liggen, dat ten behoeve van de vormvrije m.e.r.-beoordeling een precieze inschatting van het aantal verkeersbewegingen had moeten worden gemaakt met het oog op het voorziene ballonvaartcentrum. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een nadere inschatting hiervan tot de conclusie zou moeten leiden dat zodanige negatieve gevolgen voor het milieu te verwachten zijn dat nader onderzoek in de vorm van een m.e.r.-beoordeling of een MER in zoverre noodzakelijk is.
Het betoog faalt.
Uitwerkingsregel
4. [appellant] richt zich verder tegen de nader uit te werken bestemming "Maatschappelijk - Uit te werken" en betoogt dat de raad onvoldoende in beeld heeft gebracht wat de gevolgen zijn voor de verkeers- en parkeerdruk wanneer gebruik wordt gemaakt van de uitwerkingsregel.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij toepassing van de uitwerkingsregel alleen in maatschappelijke functies kan worden voorzien. De raad stelt verder dat de relevante onderzoeksaspecten ofwel bij vaststelling van het plan in kaart zijn gebracht ofwel in het uit te werken plan nader worden beschouwd. De bij uitwerking te realiseren functies zijn in beeld gebracht, en het uit te werken gebied levert binnen de randvoorwaarden voor wat betreft het aspect verkeer geen belemmeringen op, aldus de raad.
4.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.49, van de planregels wordt onder Maatschappelijke voorzieningen verstaan educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor ‘Maatschappelijk - uit te werken’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. verkeer;
c. water en groen;
met de daarbij behorende:
d. tuinen, erven en terreinen;
e. bouwwerken.
Ingevolge lid 8.2 van dit artikel, werken burgemeester en wethouders met toepassing van het in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalde de in artikel 8.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
a. zorginstellingen zijn niet toegestaan;
b. de hoofdgebouwen dienen haaks op de weg te worden gesitueerd;
c. de bebouwing dient zodanig te worden gesitueerd dat deze ten minste 10 meter uit de zijdelingse perceelsgrens wordt gerealiseerd;
d. maat, schaal en oriëntatie van de bebouwing dient zich te schikken naar de directe omgeving;
e. bebouwingspercentage binnen het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 70%;
f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter;
g. er dient in het bestemmingsvlak voldoende ruimte beschikbaar te zijn voor parkeren en verkeersafwikkeling dat is gerelateerd aan de te vestigen voorzieningen;
h. de voorerven zijn groen ingericht;
i. parkeren vindt achter op het terrein plaats;
j. er dient in het bestemmingsplan voldoende ruimte te worden bestemd ten behoeve van de adequate opvang en afvoer van hemelwater overeenkomstig het voor het plangebied opgestelde waterstructuurplan.
4.3. Blijkens de plantoelichting is wat betreft de uit te werken maatschappelijke bestemming gekeken naar de verkeersaantrekkende werking van de mogelijke functies in een zogenoemde ‘worst-case benadering’. Uitgegaan wordt van een school en/of kerk omdat dit functies betreffen met een relatief grote verkeersaantrekkende werking. Bij elk van deze functies past een bepaald verkeerspatroon. In het geval van een kerk is op zondagen ’s ochtends en ’s middags een piekmoment qua toe- en uitstroom van auto’s en fietsers te verwachten. Doordeweeks zal een kerk eveneens verkeer aantrekken, echter in beperktere mate. In geval van een school is, aldus de plantoelichting, op doordeweekse dagen een toestroom van voornamelijk fietsverkeer te verwachten. Dit speelt tijdens de begin- en eindtijden van de school. Ook voor deze functie geldt dat zowel fiets- als autoverkeer gebruik kan maken van de nieuwe verbinding richting de kruising Thorbeckelaan-Nijkerkerweg. Ontwikkelingen of functies binnen het gebied die veel verkeersbewegingen veroorzaken hebben mogelijk invloed op de vormgeving en fasering van de verkeersoplossing op de kruising Thorbeckelaan-Nijkerkerweg. Verder staat in de plantoelichting dat voor beide functies geldt dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. In het geval van een kerk wordt de parkeervraag bepaald door het aantal zitplaatsen. In het geval van een school wordt de parkeervraag bepaald door het aantal leslokalen.
4.4. [appellant] vreest met name voor de gevolgen van het mogelijk vast te stellen uitwerkingsplan voor de verkeersafwikkeling en de parkeerdruk. Ingevolge artikel 8, lid 8.2, aanhef onder g, van de planregels dient de in artikel 8.1, opgenomen bestemming te worden uitgewerkt met inachtneming van de regel dat er in het bestemmingsvlak voldoende ruimte is voor het parkeren en de verkeersafwikkeling die gerelateerd zijn aan de te vestigen voorzieningen. Verder volgt uit dit artikel, aanhef en onder i, dat het parkeren achter op het terrein dient plaats te vinden. De raad heeft de verkeersaantrekkende werking van de uit te werken bestemming in beeld gebracht in een zogenoemde worst-case benadering en heeft aannemelijk gemaakt dat bij een dergelijke benadering voldoende ruimte aanwezig is voor het parkeren en de verkeersafwikkeling. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de gevolgen voor de verkeers- en parkeerdruk vanwege de uit te werken bestemming onvoldoende in beeld heeft gebracht.
Het betoog faalt.
5. [appellant] heeft zich voor het overige beperkt tot het herhalen van zijn zienswijze. In de bij het bestreden besluit vastgestelde nota van zienswijzen is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist is.
5.1. Gelet op het voorgaande is het beroep voor het overige ongegrond.
Proceskostenveroordeling
6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 18 december 2012, kenmerk 12-73, voor zover daarin geen beperking is opgenomen voor het gebruik van de gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal";
III. draagt de raad van de gemeente Barneveld op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat voor de gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal", conform het aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegde businessplan, het aantal te houden evenementen is gemaximeerd op een wekelijks evenement met een maximum aantal van 2000 bezoekers, een wekelijkse activiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1.34, van de planregels, niet zijnde een evenement, met een maximum aantal van 2000 bezoekers en 20 keer per jaar een evenement met een maximum aantal van 6000 bezoekers;
V. bepaalt dat de onder IV opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen plan;
VI. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Barneveld tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Barneveld aan [appellant] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
12-704.