ECLI:NL:RVS:2013:2549

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201209929/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing van asielaanvraag door het COA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verstrekkingen op basis van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De aanvraag werd op 21 mei 2012 afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 4 september 2012 het COA de gelegenheid gegeven om een gebrek in het besluit te herstellen. Na een nadere motivering door het COA op 10 september 2012, heeft de rechtbank op 27 september 2012 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het COA opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraken heeft zowel de vreemdeling als het COA hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het COA niet in de gelegenheid was gesteld om de door de vreemdeling aangevoerde bijzondere omstandigheden voldoende te beoordelen. De Raad oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het COA niet verplicht was om aan de vreemdeling zorg te bieden, omdat hij niet onder de reikwijdte van de Rvb valt. De Raad van State vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond, terwijl het hoger beroep van het COA gegrond wordt verklaard.

De uitspraak benadrukt de grenzen van de verantwoordelijkheden van het COA en de toepassing van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in deze context. De Raad van State concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201209929/1/V1.
Datum uitspraak: 17 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellanten,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 4 september 2012 en haar uitspraak van 27 september 2012 in zaak nr. 12/17965 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2012 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (hierna: de Rvb) verstrekkingen te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 4 september 2012 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep het COa in de gelegenheid gesteld om een aan dat besluit klevend gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 10 september 2012 heeft het COa het besluit nader gemotiveerd.
Bij uitspraak van 27 september 2012 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 21 mei 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak en de daaraan voorafgaande tussenuitspraak hebben de vreemdeling en het COa hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
Het COa en de vreemdeling hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en e, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers en met door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan het COa op te dragen andere taken die samenhangen met de opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de staatssecretaris het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen voor andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge het derde lid kan de staatssecretaris regels stellen voor verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid.
De Rvb strekt ter uitvoering van artikel 3, tweede lid, van de Wet COa.
Ingevolge artikel 2 van de Rvb is het COa belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor de in die bepaling omschreven categorieën vreemdelingen gedurende de daarbij aangegeven termijn.
2. In zijn eerste grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte in de tussenuitspraak heeft overwogen dat het COa onvoldoende heeft beoordeeld of de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden zodanig bijzonder zijn dat hij, over de van belang zijnde periode, moet worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon wiens privé- en gezinsleven in het bijzonder bescherming geniet en ten onrechte in de uitspraak heeft overwogen dat het COa dat gebrek niet heeft hersteld. Daartoe voert het COa aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het wel was ingegaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) door zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2008 in zaak nr. 200802954/1 op het standpunt te stellen dat niet is gebleken dat de vreemdeling voldoet aan de vereisten van de Rvb, die een algemeen verbindend voorschrift is waar het COa niet van mag afwijken. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2007 in zaak nr. 200605521/1 (JV 2007/187) niet van toepassing is in zaken over vestrekkingen krachtens de Rvb, aldus het COa.
2.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling niet behoort tot één van de in artikel 2 van de Rvb omschreven categorieën vreemdelingen voor wie het COa is belast met het voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden.
2.2. Uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 18 november 2008 volgt dat geen sprake is van algemene jegens vreemdelingen op het COa rustende zorgtaken die ertoe kunnen leiden dat het COa de hem in de Rvb toevertrouwde taken uitvoert met voorbijgaan aan de daaraan gestelde begrenzingen. Dit vindt bevestiging in het bepaalde in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank heeft derhalve niet onderkend dat het niet op de weg van het COa lag om ten behoeve van de vreemdeling, die niet valt onder de reikwijdte van de Rvb, uitvoering te geven aan enige uit het artikel 8 van het EVRM voortvloeiende en op de Nederlandse staat rustende zorgplicht.
De grief slaagt.
3. De enige grief van de vreemdeling, waarin hij klaagt dat de rechtbank in de tussenuitspraak een onjuist toetsingskader van artikel 8 van het EVRM heeft gehanteerd, behoeft geen bespreking. Uit 2.2. volgt dat die klacht niet kan leiden tot het daarmee door de vreemdeling beoogde doel.
4. Het hoger beroep van het COa is kennelijk gegrond. De tweede grief van het COa behoeft geen bespreking. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers gegrond;
III. vernietigt de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 4 september 2012 en 27 september 2012 in zaak nr. 12/17965;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Lustberg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Lustberg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013
587.