201209548/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] gevestigd te Urk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 augustus 2012 in zaak nr. 12/640 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken, voorheen: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit).
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2011 heeft de staatssecretaris de aan [appellante] verleende subsidie op grond van de Regeling LNV-subsidies op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [vennoot] en bijgestaan door mr. G.A. van der Veen en mr. M.M. de Vries, beiden advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. drs. P.J. Kooiman, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en [appellante] om nadere schriftelijke inlichtingen verzocht. Bij brief van 8 oktober 2013 heeft [appellante] aan dat verzoek voldaan. Bij brief van 24 oktober 2013 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e van de Kaderwet LNV-subsidies kan de minister subsidies verstrekken met betrekking tot activiteiten welke passen in het beleid inzake de visserij.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, kunnen onverminderd hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
Bij besluit van 14 februari 2007 (Stcrt. 2007, 33) heeft de minister, gelet op onder meer de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) vastgesteld en deze onder meer bij besluit van 16 november 2007 (Stcrt. 2007, 228), gelet op onder meer Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 2007 inzake het Europees Visserijfonds, gewijzigd.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Regeling, zoals die gold ten tijde van belang, kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie worden verstrekt indien de minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of subsidieverstrekking heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.
Ingevolge artikel 4:34, eerste lid, kan de minister aan de eigenaar van een vissersvaartuig subsidie verstrekken voor het moderniseren van vissersvaartuigen en het aanbrengen van voorzieningen aan boord van vissersvaartuigen ter verbetering van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne, de productkwaliteit en met name energie-efficiëntie en selectiviteit.
Ingevolge artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder a, zijn investeringen ter verbetering van de selectiviteit van vistuigen, inclusief maximaal twee vervangingen van vistuig in de periode 2007-2013, subsidiabel indien het betrokken vissersvaartuig in het bezit is van een speciaal visdocument voor een herstelplan als bedoeld in artikel 5 van verordening nr. 2371/2002 en de eigenaar met dat vaartuig na de aanvraag overschakelt op een andere visserijmethode en de visserij uitoefent op een andere doelsoort, waarvan de toestand van het bestand nog toelaat te vissen.
Ingevolge artikel 4:37, eerste lid, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend binnen twaalf maanden na de datum van subsidieverlening zijn uitgevoerd.
Ingevolge het tweede lid kan de minister een andere termijn dan de termijn, bedoeld in het eerste lid, vaststellen.
Ingevolge artikel 4:39, eerste lid, bedraagt de subsidie ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.
Ingevolge artikel 93a, derde lid, van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008 kunnen aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 4:34 van de Regeling worden ingediend voor het moderniseren van en het aanbrengen van voorzieningen aan boord van een vissersvaartuig ten behoeve van de omschakeling naar een meer selectieve visserijmethode.
Ingevolge artikel 93c, derde lid, kunnen aanvragen als bedoeld in artikel 93a, derde lid, worden ingediend in de periode van 15 juli 2008 tot en met 30 augustus 2008.
Ingevolge het vierde lid bedraagt het subsidieplafond als bedoeld in artikel 93a, derde lid, € 400.000.
2. Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft de minister krachtens de Regeling aan [appellante] een subsidie van € 120.000 verleend voor een investering in een voormalig rondvisvissersvaartuig, onder de voorwaarde dat de investering binnen twaalf maanden na dagtekening van deze brief is gerealiseerd.
Bij besluit van 23 oktober 2009 heeft de minister de uitvoeringstermijn met zes maanden verlengd, derhalve tot uiterlijk 30 april 2010.
Bij het bij besluit van 28 februari 2012 gehandhaafde besluit van 8 juli 2011 heeft de staatssecretaris de aan [appellante] verleende subsidie op nihil vastgesteld, omdat niet is voldaan aan het in artikel 4:35, eerste lid en onder a, van Regeling neergelegde nadere voorschrift, dat [appellante] na de aanvraag daadwerkelijk is overgeschakeld op een andere visserijmethode en de visserij op een andere doelsoort uitoefent. De Algemene Inspectiedienst heeft bij controles op 16 en 30 november 2010 geconstateerd dat niet alle geplande investeringen tijdig zijn uitgevoerd en heeft bij een controle op 15 april 2011 niet eenduidig kunnen vaststellen dat de wel tijdig gedane investeringen daadwerkelijk betrekking hadden op de overschakeling naar een andere visserijmethode.
3. De rechtbank heeft overwogen dat aan de subsidieverlening uitsluitend de voorwaarde is gesteld dat de investeringen uiterlijk op 30 april 2010 zijn gerealiseerd en niet eveneens de voorwaarde dat uiterlijk op die datum daadwerkelijk op kreeft is gevist. Hoewel de staatssecretaris de aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden aldus onjuist heeft uitgelegd, heeft dit volgens de rechtbank geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit van 28 februari 2012, nu vast staat dat [appellante] de vereiste investeringen niet tijdig heeft gerealiseerd.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar stelling niet heeft gevolgd dat de staatssecretaris heeft miskend dat de subsidie ook mag worden aangewend voor investeringen ten behoeve van algemeen onderhoud, modernisatie of andere activiteiten die geen verband houden met het vissen op kreeft, zoals zij heeft gedaan. [appellante] voert aan dat de staatssecretaris ingevolge artikel 4:34, eerste lid, van de Regeling subsidie kan verstrekken voor het moderniseren van vissersvaartuigen. Voorts voert zij aan dat, ook bij een geheel en tijdige afronding van de investeringen, niet kan worden uitgesloten dat ook nog op andere vissoorten gevaren kan worden.
4.1. [appellante] heeft op 28 augustus 2008 een aanvraag ingediend als bedoeld in artikel 93a, derde lid, van de Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2008. [appellante] heeft aan haar aanvraag, volgens het bijbehorende projectplan ‘UK 145 - 2008’, ten grondslag gelegd dat zij haar vissersvaartuig wil aanpassen om met behulp van de zogenoemde ‘flyshoot’ techniek de visserij op kreeften te kunnen uitoefenen. In het projectplan heeft [appellante] vermeld welke investeringen hiervoor benodigd zijn. De minister heeft de aanvraag ingewilligd onder de voorwaarde dat de investeringen uiterlijk binnen twaalf weken zijn gerealiseerd. Bij besluit van 23 september 2009 is deze termijn verlengd tot 30 april 2010.
Uit het voorgaande volgt dat de subsidie is verleend voor de uitvoering van het projectplan, inhoudende het aanpassen van de UK 145 voor het vissen op kreeft, onder de voorwaarde dat de in het projectplan opgenomen investeringen uiterlijk op 30 april 2010 zijn gerealiseerd. De rechtbank heeft de stelling van [appellante], dat de subsidie is verleend voor algemeen onderhoud, modernisatie of andere activiteiten die geen verband houden met het vissen op kreeft, terecht niet gevolgd. Dat, zoals [appellante] terecht stelt, ook bij een geheel en tijdige realisering van de investeringen niet kan worden uitgesloten dat ook nog op andere vissoorten gevaren kan worden, kan dat niet anders maken.
Het betoog faalt derhalve.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat de staatssecretaris de tijdig gerealiseerde investeringen terecht onvoldoende kenmerkend heeft geacht voor de omschakeling naar kreeftenvisserij en de subsidie daarom in redelijkheid op nihil heeft mogen vaststellen, heeft miskend dat deze investeringen overeenkomstig het goedgekeurde projectplan zijn gedaan. [appellante] voert aan dat met de goedkeuring van het projectplan is komen vast te staan dat de hierin opgenomen investeringen elk afzonderlijk zien op de omschakeling naar de kreeftenvisserij en dat de staatssecretaris voor de tijdig gerealiseerde investeringen een bedrag had moeten vaststellen.
5.1. Hoewel [appellante] terecht klaagt dat met de goedkeuring van het projectplan is komen vast te staan dat de hierin opgenomen investeringen dienen voor omschakeling naar kreeftenvisserij, laat dit onverlet dat het doel van de subsidieverlening, te weten het aanpassen van de UK 145 voor het vissen op kreeft, niet is bereikt, nu niet alle in het projectplan opgenomen investeringen uiterlijk 30 april 2010 zijn gerealiseerd. [appellante] heeft niet bestreden dat de in het projectplan opgenomen investeringen ten behoeve van de aanschaf van een kreeftenspoelmachine, een slurry ijsmachine en koelunits en ten behoeve van de aanpassing van het visruim, niet zijn gerealiseerd.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld nu de staatssecretaris in een andere zaak, waarin de betreffende onderneming ook niet in alle voor de omschakeling naar kreeftenvisserij kenmerkende apparatuur heeft geïnvesteerd, de subsidie niet op nihil heeft vastgesteld. [appellante] verwijst naar een projectplan van [vennootschap], een overzicht van facturen, een vaststellingsbesluit van 23 december 2010, een bezwaarschrift tegen het vaststellingsbesluit en een besluit op bezwaar van 13 oktober 2011.
6.1. [vennootschap] heeft, evenals [appellante], aan haar aanvraag om subsidie ten grondslag gelegd dat haar vaartuig zodanig wordt aangepast dat de kreeftenvisserij kan worden uitgeoefend. Volgens het door [appellante] overgelegde besluit van 23 december 2010 en aangehechte ‘Berekeningsformulier vaststelling’, heeft de staatssecretaris aan [vennootschap] € 120.000 subsidie verleend, maar is de subsidie lager vastgesteld op € 48.606,71, omdat de investeringen voor een ijsmachine, een ijspomp en een ijsopslagunit niet zijn uitgevoerd. [vennootschap] heeft derhalve, net zo min als [appellante], de door de staatssecretaris als kenmerkend voor de omschakeling naar kreeftenvisserij aangemerkte investeringen, zoals de ijsmachine, gerealiseerd. Volgens de overgelegde facturen en een betalingsoverzicht heeft [vennootschap], evenals [appellante], de verstrekte voorschotten voornamelijk besteed aan netwerk, touwen en wat andere aanpassingen.
Nu [appellante] aldus aannemelijk heeft gemaakt dat, hoewel zij in een vergelijkbare situatie als [vennootschap] verkeerde, de staatssecretaris haar niettemin anders heeft behandeld door de verleende subsidie niet lager, maar op nihil vast te stellen, slaagt het door [appellante] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij is nog van belang dat de overgelegde stukken geen grond bieden voor het oordeel dat in het geval van [vennootschap] sprake is geweest van een kennelijke misslag.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 28 februari 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 8 juli 2011 zal worden herroepen. In aanmerking genomen dat volgens een rapport van de Algemene Inspectiedienst van 1 december 2010 is geconstateerd dat de door [appellante] gemaakte subsidiabele kosten € 126.850,16 bedragen, hetgeen partijen niet hebben bestreden, zal de subsidie met toepassing van artikel 4:39, eerste lid, van de Regeling, overeenkomstig het bij [vennootschap] toegepaste percentage van 30%, worden vastgesteld op € 38.055,00. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 augustus 2012 in zaak nr. 12/640;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak door [appellante] ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 28 februari 2012, kenmerk 469-8400;
V. bepaalt dat de aan [appellante] verleende subsidie op grond van de Regeling LNV-subsidies wordt vastgesteld op € 38.055,00;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.124,00 (zegge: tweeduizend honderdvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 776,00 (zegge: zevenhonderdzesenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
344.