201209377/1/V2.
Datum uitspraak: 20 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 13 september 2012 in zaken nrs. 12/27476 en 12/27477 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 13 september 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Uit de uitspraak van 19 december 2013 in zaak nr. 201207041/1/V2 volgt dat de voorzieningenrechter het door de vreemdeling tegen de afwijzing van haar asielaanvraag ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak moet derhalve worden vernietigd. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, behoeft geen bespreking.
3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Afdeling als volgt.
4. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
4.1. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4.2. De vreemdeling heeft eerder, op 9 februari 2012, mede voor haar minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die de staatssecretaris bij besluit van 17 februari 2012 heeft afgewezen. Op 17 augustus 2012 heeft de vreemdeling opnieuw, mede voor haar minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het besluit van 27 augustus 2012 is van gelijke strekking als het besluit van 17 februari 2012, zodat op het tegen eerstgenoemd besluit ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
4.3. De vreemdeling heeft in het kader van haar aanvraag van 17 augustus 2012 verklaard dat zij in februari 2012 is teruggekeerd naar Burundi, dat zij daar lid is geworden van een politieke partij en dat zij als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden waardoor zij in mei 2012 Burundi heeft verlaten.
4.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 april 2012 in zaak nr. 201109724/1/V2) kan in een situatie, waarin een vreemdeling na een eerdere weigering om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen een opvolgende aanvraag indient en stelt na de eerdere weigering in het land van herkomst of bestendig verblijf te hebben verbleven voor de terugkomst naar Nederland, het op die aanvraag genomen besluit van gelijke strekking worden getoetst als ware het een eerste afwijzing, indien die vreemdeling aantoont dat hij daadwerkelijk in dat land is teruggekeerd. De vraag of van een dergelijke aangetoonde terugkeer sprake is, vergt een zelfstandige beoordeling door de rechter.
4.5. De vreemdeling heeft geen documenten overgelegd om de door haar gestelde terugkeer in Burundi aan te tonen. De gestelde terugkeer is derhalve geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in voormelde zin. Reeds hierom zijn het gestelde lidmaatschap van een politieke partij in Burundi en de problemen die zij als gevolg daarvan in Burundi zou hebben ondervonden, dat evenmin.
4.6. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, is er voor toetsing van het besluit van 27 augustus 2012 geen plaats. Het beroep is reeds hierom ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 13 september 2012 in zaak nr. 12/27476, voor zover daarbij het tegen de afwijzing van de asielaanvraag ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M Bosma, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Bosma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2013
284-753.