ECLI:NL:RVS:2013:2535

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201200341/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake het inpassingsplan 'Extra Gouwekruising' en de gevolgen voor de bedrijfsvoering van Concorp Waddinxveen B.V.

In deze zaak gaat het om een bestuursrechtelijke procedure die is aangespannen door Concorp Waddinxveen B.V. en andere appellanten tegen het besluit van de provinciale staten van Zuid-Holland, waarbij het inpassingsplan 'Extra Gouwekruising' is vastgesteld. Het besluit is genomen op 12 oktober 2011 en is later gewijzigd op 29 mei 2013. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de gevolgen van dit plan voor hun bedrijfsvoering, met name met betrekking tot geluidsbelasting en de situering van een geluidscherm. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en op 24 december 2013 uitspraak gedaan.

De Afdeling heeft in haar uitspraak vastgesteld dat het tracé van de Extra Gouwekruising is voorzien op een deel van de onbebouwde bedrijfsgronden van Concorp, wat leidt tot zorgen over de bedrijfsvoering. De Afdeling heeft provinciale staten opgedragen om de gebreken in hun besluit te herstellen en heeft hen verzocht om een geluidscherm te plaatsen langs de noordzijde van het tracé. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de geluidsbelasting op de bedrijfsgebouwen van Concorp planologisch aanvaardbaar moet zijn, en dat de plaatsing van het geluidscherm niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk is.

In de uitspraak is verder ingegaan op de argumenten van Concorp over de lengte en hoogte van het geluidscherm en de noodzaak van een geluidscherm aan beide zijden van de Extra Gouwekruising. De Afdeling heeft geoordeeld dat de provinciale staten zich op basis van het akoestisch onderzoek in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de geluidbelasting aanvaardbaar is, maar heeft ook geconstateerd dat de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-pijlers uitgesloten' ten onrechte alleen op het verharde deel van het terrein van Concorp is toegepast. De Afdeling heeft het beroep van Concorp gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 12 oktober 2011 vernietigd voor zover het betreft de bestemming 'Verkeer' op de gronden van Concorp.

De uitspraak heeft belangrijke gevolgen voor de verdere ontwikkeling van het inpassingsplan en de bescherming van de bedrijfsvoering van Concorp. De provinciale staten zijn opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen in het plan door te voeren.

Uitspraak

201200341/1/R4.
Datum uitspraak: 24 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Concorp Waddinxveen B.V., gevestigd te Waddinxveen, en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te Waddinxveen, en Restaurant Akkeroord (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
appellanten,
en
Provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2011 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Extra Gouwekruising" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Concorp en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Concorp en provinciale staten hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1], Concorp en provinciale staten hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en A. Vreeswijk, werkzaam bij AV Consulting BV, Concorp, vertegenwoordigd door [directeuren] van Concorp, bijgestaan door mr. M.H.W. Bodelier en mr. A.H. Gaastra, advocaten te Amsterdam-Schiphol, en provinciale staten, vertegenwoordigd door K.P. Spannenburg, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 23 januari 2013, nr. 201200341/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken te herstellen en een eventuele wijziging van het bestemmingsplan op de wettelijke voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 29 mei 2013 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Extra Gouwekruising" gewijzigd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het besluit van 29 mei 2013 naar voren te brengen. Concorp heeft daarvan gebruik gemaakt.
Provinciale staten hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 29 oktober 2013, waar zijn verschenen Concorp, vertegenwoordigd door [directeuren] van Concorp, bijgestaan door mr. M.H.W. Bodelier en mr. A.H. Gaastra, beiden advocaat te Amsterdam - Schiphol, en provinciale staten, vertegenwoordigd door drs. K.P. Spannenburg, werkzaam bij de provincie, bijgestaan door mr. R.J.J. Aerts en mr. D. van Bredero, beiden advocaat te Den Haag.
Buiten bezwaren van partijen hebben provinciale staten na zitting een nader stuk in het geding gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Concorp een reactie ingediend.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is overwogen dat het tracé van de Extra Gouwekruising is voorzien op een deel van de onbebouwde bedrijfsgronden van Concorp aan de oostzijde en zuidzijde van haar meest zuidelijk gelegen bedrijfsgebouw. Deze gronden worden gebruikt als manoeuvreerruimte door vrachtwagens, die laden en lossen ter plaatse van het magazijn in dit gebouw. Gelet op de inhoud van de stukken die onderdeel van het dossier uitmaken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting heeft de Afdeling overwogen er niet van overtuigd te zijn dat bij een maximale invulling van de planologische mogelijkheden geen onaanvaardbare beperking van de bedrijfsvoering van Concorp optreedt.
In de tussenuitspraak is voorts overwogen dat provinciale staten de geluidsbelasting vanwege het voorziene tracé van de Extra Gouwekruising op de bedrijfsgebouwen van Concorp planologisch aanvaardbaar achten, omdat een geluidscherm zal worden geplaatst langs de noordzijde van het tracé, waarmee de geluidbelasting op de bedrijfsgebouwen wordt beperkt. Het plaatsen van een dergelijk scherm is gelet op de aan het tracé toegekende bestemming "Verkeer" in samenhang bezien met artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels toegestaan, maar niet verplicht gesteld. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten de plaatsing en instandhouding van bedoeld geluidscherm ten onrechte niet in het plan geregeld.
2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling provinciale staten opgedragen hun besluit alsnog toereikend te motiveren wat betreft de gevolgen van het plan voor de bedrijfsvoering van Concorp. Indien provinciale staten daartoe in verband met deze motivering aanleiding zien, kunnen zij er voor kiezen om het besluit tot vaststelling van het plan te wijzigen teneinde in het plan duidelijkheid te bieden over de situering van de pijler of pijlers voor de aanbrug op het perceel van Concorp. Voorts heeft de Afdeling provinciale staten opgedragen hun besluit te wijzigen door een bepaling in de planregels op te nemen, die ertoe strekt dat aanleg van de Extra Gouwekruising alleen dan planologisch is toegestaan indien een geluidscherm langs de noordzijde van het tracé, ter hoogte van de bedrijfsgebouwen van Concorp, wordt geplaatst en in stand gehouden.
3. Bij besluit van 29 mei 2013 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Extra Gouwekruising" gewijzigd. Daarbij is artikel 3 aangevuld met lid 3.3.1, luidende:
"Ten aanzien van de voor "Verkeer" aangewezen gronden geldt dat het gebruik van de bestemming "Verkeer" uitsluitend is toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-geluidscherm " een functionerend geluidscherm aanwezig is met minimaal bouwhoogte van 1,5 meter."
Verder is lid 3.3.2 aangevuld met sub b, luidende:
"In afwijking van het bepaalde onder 3.2.2 a geldt ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-pijlers uitgesloten" het volgende:
a. pijlers ten behoeve van de brug zijn niet toegestaan;
b. een onbebouwde ruimte dient aanwezig te zijn met een minimale hoogte van 4,60 meter vanaf peil."
Voorts is de verbeelding gewijzigd in de zin dat de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer-pijlers uitgesloten" en "specifieke vorm van verkeer-geluidscherm" zijn toegekend aan een deel van de gronden van Concorp.
4. Het besluit van 29 mei 2013 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede onderwerp van het geding.
[appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben naar aanleiding van het besluit van 29 mei 2013 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren hebben tegen het besluit van 29 mei 2013. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 29 mei 2013 zijn ongegrond.
4.1. In haar zienswijze stelt Concorp dat in artikel 3.3.1 van de planregels ten onrechte geen maximale bouwhoogte is neergelegd voor het geluidscherm, hetgeen tot gevolg zou kunnen hebben dat de ter plaatse aanwezige reclamemast aan het zicht wordt onttrokken.
4.2. Provinciale staten hebben toegelicht dat uit artikel 3.2.2, onder a, in samenhang met artikel 3.2.1, onder d, van de planregels volgt dat de bouwhoogte van geluidwerende of geluidafschermende voorzieningen ten hoogste 6 meter bedraagt. Het op te richten geluidscherm zal evenwel 1,5 m hoog worden aangezien uit het rapport "Akoestisch onderzoek Hogere Waarden Extra Gouwekruising" van 9 juni 2011, opgesteld door Tauw (hierna: het akoestisch onderzoek) volgt dat een geluidscherm met van 1,5 m hoog doelmatig is, aldus provinciale staten.
4.3. De Afdeling stelt vast dat het betoog dat in de planregels geen maximale bouwhoogte is neergelegd voor het geluidscherm feitelijke grondslag mist gelet op artikel 3.2.2 onder a, in samenhang met artikel 3.2.1, onder d, van de planregels.
In het deskundigenbericht staat dat de reclamezuil naar schatting 30 m hoog is en dat de parallelweg op een hoogte van ongeveer 10 m boven maaiveld zal worden aangelegd met een geluidscherm van 1,5 m hoog. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat de reclamezuil op afstand zichtbaar zal zijn vanaf de nieuwe parallelweg en dat slechts ter hoogte van het perceel van Concorp het zicht op de reclamezuil belemmerd zou kunnen worden door de aanwezigheid van het geluidscherm. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de reclamezuil door het geluidscherm onaanvaardbaar aan het zicht zal worden onttrokken, ook niet als wordt uitgegaan van de maximaal toegestane bouwhoogte van het scherm van 6 m. Het betoog faalt.
5. Concorp voert verder aan dat het plan thans voorziet in een geluidscherm van ongeveer 66 m lang, terwijl in het akoestisch onderzoek en het deskundigenbericht is uitgegaan van een geluidscherm van 269 m lang. Volgens Concorp is met het in het plan voorziene scherm niet gewaarborgd dat in de bedrijfsgebouwen sprake zal zijn van een aanvaardbaar geluidniveau. Bovendien is ten onrechte niet voorzien in een geluidsscherm aan weerszijden van de Extra Gouwekruising.
5.1. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat met het geluidscherm waarin het plan voorziet is voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak. Voorts hebben zij toegelicht dat het scherm onderdeel uitmaakt van een langer scherm dat vereist is om ter plaatse van de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen te kunnen voldoen aan de eisen van de Wet geluidhinder. Naar aanleiding van de zienswijze van Concorp hebben provinciale staten nader akoestisch onderzoek uitgevoerd, rekening houdend met een geluidscherm van 66 m zoals in het plan voorzien. Daaruit blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Extra Gouwekruising bij toepassing van een gedeeltelijk scherm bij het magazijn maximaal 63,4 dB, bij het zuidoostelijke kantoor maximaal 53,0 dB en bij het noordwestelijke kantoor maximaal 51,7 dB. Provinciale staten achten deze geluidbelastingen niet onaanvaardbaar en hebben daarbij in aanmerking genomen dat in het magazijn achtergrondgeluid is vanwege de productieprocessen en daar niet gedurende de hele dag mensen aanwezig zijn. De gecumuleerde geluidbelasting neemt bij het magazijn en het noordwestelijke kantoor licht toe met afgerond 1 dB en bij het zuidoostelijke kantoor licht af met afgerond 1 dB. Ook dit achten provinciale staten aanvaardbaar voor bedrijfsgebouwen. Zij benadrukken voorts dat het volledige scherm van 269 m lang zal worden gerealiseerd, hetgeen tot een verdere reductie van de geluidbelasting zal leiden.
5.2. In de tussenuitspraak is provinciale staten opgedragen een bepaling in de planregels op te nemen die ertoe strekt dat aanleg van de Extra Gouwekruising alleen dan planologisch is toegestaan indien een geluidscherm langs de noordzijde van het tracé, ter hoogte van de bedrijfsgebouwen van Concorp, wordt geplaatst en in stand gehouden.
Reeds daarom volgt de Afdeling Concorp niet in haar stelling dat ten onrechte uitsluitend is voorzien in een geluidscherm aan de noordzijde van de Extra Gouwekruising, nog daargelaten dat Concorp niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gebaat is bij een geluidscherm aan de zuidzijde van de Extra Gouwekruising. De kanttekeningen die Concorp ter zitting heeft geplaatst bij het nader akoestisch onderzoek leiden de Afdeling niet tot het oordeel dat provinciale staten zich niet mede op basis van dat onderzoek in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat met de oprichting van het geluidscherm zoals voorzien in het plan de geluidbelasting vanwege de Extra Gouwekruising ter plaatse van de bedrijfsgebouwen van Concorp aanvaardbaar is. Het betoog faalt.
6. In haar zienswijze stelt Concorp dat de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-pijlers uitgesloten (-sv-pij)" ten onrechte uitsluitend op het verharde deel van haar terrein ziet, voor zover dat deel uitmaakt van het plangebied, nu ook het onverharde deel van de gronden nodig is als manoeuvreerruimte voor vrachtwagens.
6.1. Ter zitting hebben provinciale staten toegezegd nader te bezien of de pijlervrije zone kan worden uitgebreid over het zuidelijkste deel van de groenstrook, gelegen aan de oostzijde van het perceel van Concorp.
Bij brief van 30 oktober 2013 hebben provinciale staten medegedeeld dat geen bezwaren bestaan tegen het uitbreiden van de pijlervrije zone met de desbetreffende gronden zoals weergegeven op bijlage 2 en de Afdeling verzocht op dit punt zelf in de zaak te voorzien. Concorp heeft bij brief van 19 november 2013 aangegeven zich te kunnen vinden in de pijlervrije zone zoals weergeven in bijlage 2. Concorp verzoekt de Afdeling deze zone in het plan op te nemen en daarbij expliciet te bepalen dat ter plaatse geen pijlers mogen worden geplaatst en een bebouwingsvrije zone van 4,60 m hoog geldt.
6.2. Gelet op het vorenstaande is het beroep van Concorp tegen het besluit van 29 mei 2013 op dit punt gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-pijlers uitgesloten (-sv-pij)" die is toegekend aan de gronden van Concorp.
De Afdeling ziet mede ook op verzoek van partijen aanleiding het geschil definitief te beslechten door met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-pijlers uitgesloten (-sv-pij)" wordt toegekend aan de gronden van Concorp zoals weergegeven op bijlage 2 bij de brief van provinciale staten van 30 oktober 2013. De Afdeling ziet geen aanleiding daarbij te bepalen dat ter plaatse geen pijlers mogen worden geplaatst en een bebouwingsvrije zone van 4,60 m hoog geldt, nu dit reeds uit artikel 3, lid 3.3.2, sub b, van de planregels volgt.
7. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van Concorp tegen het besluit van 12 oktober 2011 gedeeltelijk gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer", voor zover toegekend aan de gronden van Concorp.
Het beroep van Concorp tegen het besluit van 12 oktober 2011 is voor het overige ongegrond. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 12 oktober 2011 ongegrond.
De Afdeling ziet aanleiding, gelet op het voorgaande, de rechtsgevolgen van het besluit van 12 oktober 2011 in stand te laten, doch niet voor zover uit het besluit van 29 mei 2013 en de onderhavige uitspraak andere rechtsgevolgen voortvloeien dan uit het besluit van 12 oktober 2011.
8. Provinciale staten dienen ten aanzien van Concorp op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Concorp Waddinxveen B.V. en anderen tegen het besluit van 12 oktober 2011 van provinciale staten van Zuid-Holland gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 12 oktober 2011, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer", voor zover toegekend aan de gronden van Concorp;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, doch niet voor zover uit het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 29 mei 2013 en de onderhavige uitspraak andere rechtsgevolgen voortvloeien dan uit dat besluit;
IV. verklaart het beroep van Concorp Waddinxveen B.V. en anderen tegen het besluit van 12 oktober 2011 van provinciale staten van Zuid-Holland voor het overige en de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en Restaurant Akkeroord tegen dat besluit geheel ongegrond;
V. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Concorp Waddinxveen B.V. en anderen tegen het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 29 mei 2013 gedeeltelijk gegrond;
VI. vernietigt het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 29 mei 2013, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-pijlers uitgesloten (-sv-pij)" die is toegekend aan de gronden van Concorp;
VII. bepaalt dat de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-pijlers uitgesloten (-sv-pij)" betrekking heeft op de gronden van Concorp zoals weergegeven op bijlage 2 bij de brief van provinciale staten van 30 oktober 2013;
VIII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 29 mei 2013, voor zover dit is vernietigd;
IX. draagt provinciale staten van Zuid-Holland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onder VI. en VII. genoemde onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
X. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Concorp Waddinxveen B.V. en anderen voor het overige, en de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en Restaurant Akkeroord tegen het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 29 mei 2013 geheel ongegrond.
XI. veroordeelt provinciale staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Concorp Waddinxveen B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
XII. gelast dat provinciale staten van Zuid-Holland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Concorp Waddinxveen B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2013
472.