ECLI:NL:RVS:2013:2527

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201309900/1/A4 en 201309900/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van locatie voor ondergrondse restafvalcontainers in Ouder-Amstel

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 december 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel. Het college had op 25 juni 2013 een plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in de gemeente. Appellant, wonend in Ouderkerk aan de Amstel, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 26 november 2013 zijn beide partijen verschenen, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat.

De voorzitter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. Het college had bij de aanwijzing van de locaties voor de ORAC’s verschillende uitgangspunten gehanteerd, waaronder loopafstanden en verkeersveiligheid. Appellant betoogde dat de aanwijzing van locatie 99, direct voor zijn woning, zou leiden tot verkeershinder en gevolgen voor de verkeersveiligheid. Het college stelde echter dat de aanwijzing van deze locatie voldeed aan de uitgangspunten en dat er geen significante verslechtering van de verkeersveiligheid te verwachten was.

De voorzitter concludeerde dat het college in redelijkheid tot de aanwijzing van locatie 99 had kunnen besluiten. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid van de ORAC zou leiden tot onaanvaardbare hinder, zoals geluid- of stankoverlast. Ook de alternatieve locaties die appellant voorstelde, werden door het college als minder geschikt beoordeeld. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

201309900/1/A4 en 201309900/2/A4.
Datum uitspraak: 10 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de gemeente.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.G.M. Wilms, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. van Heiningen en M.A. Streefkerk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij besluit van 14 maart 2013 heeft het college ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Ouder-Amstel 2010 besloten dat gebruik zal worden gemaakt van ORAC’s voor het inzamelen van restafval en gft-afval in de gemeente. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC’s worden geplaatst. Eén van de aangewezen locaties betreft de groenstrook (gedeeltelijk) ter hoogte van de woning van [appellant] aan de [locatie]. Deze locatie is in het plaatsingsplan aangeduid als locatie 99.
3. Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC’s heeft het college verscheidene uitgangspunten, zoals neergelegd in een besluit van het college van 18 december 2012, gehanteerd. De uitgangspunten zijn:
1. In de gehele gemeente worden ondergrondse restafvalcontainers geplaatst.
2. De loopafstand bedraagt in de kernen maximaal 125 m.
3. Bij zorgwoningen bedraagt de maximale loopafstand 75 m.
4. Er wordt gestreefd naar een verhouding van 40 huishoudens per container.
5. In het buitengebied en de Waver geldt de maximale loopafstand van 125 m niet. Hier worden containers op strategische plaatsen op doorgaande routes geplaatst, waarbij rekening wordt gehouden met de bebouwingsdichtheid.
6. Parkeerplaatsen blijven zo veel mogelijk gehandhaafd. Indien benutting ervan ten behoeve van het plaatsen van containers onontkoombaar is, worden de parkeerplaatsen voor zover mogelijk in de nabijheid gecompenseerd.
7. Bomen blijven zo veel mogelijk gehandhaafd. Indien het vellen ervan ten behoeve van het plaatsen van containers onontkoombaar is, worden de bomen voor zover mogelijk in de nabijheid gecompenseerd.
8. De containers worden zodanig geplaatst dat er geen belemmering van verkeers- of sociale veiligheid ontstaat.
9. Containerlocaties moeten goed bereikbaar zijn voor voetgangers, minder validen en fietsers.
10. De containers worden zodanig geplaatst dat er op ledigingsmomenten minimale verkeershinder en -oponthoud ontstaat.
11. Inzamelvoertuigen moeten veilig kunnen stoppen om de containers te legen.
12. De (rand van de) container komt zo ver mogelijk van een gevel af te staan, met een minimale afstand van 2 m.
13. Er wordt gestreefd naar een optimale verdeling voor een dekkend netwerk met een minimaal aantal containers en kosten.
4. [appellant] betoogt dat het college, gelet op de uitgangspunten, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot aanwijzing van locatie 99. Hij stelt daardoor verkeershinder en gevolgen voor de verkeersveiligheid te vrezen. In dit verband voert hij aan dat de ORAC direct voor zijn woning is voorzien, waardoor de bereikbaarheid van zijn woning en perceel zal worden belemmerd. Daarnaast zal door de ORAC een deel van de Koningin Emmalaan worden geblokkeerd. Het verkeer zal daar volgens [appellant] hinder van ondervinden, nu de Koningin Emmalaan een smalle straat is. Plaatsing van een ORAC op locatie 99 zal bovendien ten koste gaan van een parkeerplaats, hetgeen leidt tot parkeerhinder.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de aanwijzing van locatie 99 voldoet aan de uitgangspunten.
Volgens het college zal plaatsing van de ORAC niet leiden tot een zodanige verslechtering van de verkeersveiligheid of een zodanige toename van verkeershinder dat locatie 99 niet kon worden aangewezen. Daartoe heeft het erop gewezen dat in de Koningin Emmalaan auto’s om-en-om aan beide zijden van de rijbaan worden geparkeerd. Plaatsing van de ORAC zal tot gevolg hebben dat het op die locatie niet meer mogelijk is om een auto te parkeren. Nu de ORAC dezelfde breedte heeft als een auto, zal het zicht op het verkeer echter niet verslechteren. De aanwezigheid van de ORAC op locatie 99 zal evenmin het zicht vanuit de in- en uitrit belemmeren. Omdat inwoners hun afvalzak vaak te voet naar een ORAC brengen, is voorts geen toename van verkeer te verwachten. Het college heeft verder toegelicht dat de maximumsnelheid op Koningin Emmalaan 30 km bedraagt en dat tijdelijke stremmingen van het verkeer regelmatig voorkomen. Enige verkeershinder bij het legen van de ORAC door een inzamelvoertuig kan volgens het college weliswaar niet worden voorkomen, maar zal wel tot een minimum worden beperkt, nu het legen van de ORAC één keer per week zal plaatsvinden en dit niet meer dan ongeveer twee minuten in beslag neemt.
4.2. Ter zitting is gebleken dat de ORAC op locatie 99 voor een deel in de voor de woning van [appellant] gelegen groenstrook en voor deel in de rijbaan is gesitueerd. De ORAC is voorzien naast de in- en uitrit naar de woning en het perceel van [appellant]. De afstand van de gevel van de woning tot de ORAC bedraagt ongeveer 11 m. Niet valt in te zien dat de toegang tot de woning en het perceel van [appellant] door de ORAC zullen worden belemmerd.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat, gezien de door het college gegeven motivering, plaatsing van een ORAC op locatie 99 zal leiden tot een zodanige verslechtering van de verkeersveiligheid of een zodanige toename van verkeershinder dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van deze locatie kon besluiten. Gelet op de ligging en de omvang van de ORAC is niet aannemelijk dat door de aanwezigheid daarvan als zodanig verkeershinder optreedt dan wel negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid zich voordoen. Weliswaar zal het inzamelvoertuig bij het legen van de ORAC de doorgang voor het gemotoriseerde verkeer belemmeren, maar gezien de frequentie en duur van het legen, heeft het college hierin geen aanleiding hoeven zien af te zien van aanwijzing van de locatie.
Wat betreft parkeerhinder overweegt de voorzitter dat het college de parkeerdruk op wijkniveau heeft kunnen beoordelen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de plaatsing van de ORAC’s de parkeerdruk op wijkniveau zodanig zal toenemen dat van aanwijzing van locatie 99 had behoren te worden afgezien.
Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college, gezien de door het college vastgestelde uitgangspunten, niet in redelijkheid tot aanwijzing van locatie 99 als locatie voor plaatsing van een ORAC heeft kunnen besluiten.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de aanwezigheid van de ORAC geluidhinder, stankhinder en overlast van ongedierte tot gevolg zal hebben.
5.1. Het college stelt dat geluidhinder, stankhinder en overlast van ongedierte zoveel mogelijk zal worden voorkomen door de wijze van uitvoering van de ORAC. Zo zullen de ORAC’s worden voorzien van geluiddemping en zijn deze waterdicht, lekvrij en eenvoudig te reinigen.
5.2. Gelet op de wijze van uitvoering van de ORAC’s, is niet aannemelijk dat geluidhinder, stankhinder en overlast van ongedierte als gevolg van een ORAC op locatie 99 zodanig zullen zijn dat het college niet tot aanwijzing van die locatie kon overgaan.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt tot slot dat locaties elders in de Koningin Emmalaan geschikter zijn voor het plaatsen van een ORAC. Hij wijst hierbij op een locatie ter hoogte van de woning aan de Koningin Emmalaan 42, een locatie in de nabijheid van het Prinses Ireneplantsoen en een locatie ter hoogte van de woning aan de Koning Emmalaan 23.
6.1. Het college heeft zich ten aanzien van elke door [appellant] voorgestelde locatie op het standpunt gesteld dat deze locatie niet geschikter is voor plaatsing van een ORAC dan locatie 99.
Wat betreft de locatie ter hoogte van de woning aan de Koningin Emmalaan 42, heeft het college gewezen op kabels en leidingen in de bodem en de aanwezigheid van een boom. Plaatsing van een ORAC op deze locatie leidt tot een toename van de loopafstand voor onder meer de bewoners van woningen in de Porto Buenolaan en de Amstellandlaan, hetgeen het college ongewenst acht. De loopafstand zal voor sommige bewoners van woningen in de Porto Buenolaan 150 m bedragen, waardoor de in uitgangspunt 2 genoemde maximale loopafstand wordt overschreden.
Ten aanzien van de locatie in de nabijheid van het Prinses Ireneplantsoen heeft het college toegelicht dat daar een gefundeerd riool en kabels en leidingen in de bodem liggen. Plaatsing van een ORAC op deze locatie leidt tot een toename van de loopafstand voor onder meer de bewoners van woningen in de Porto Buenolaan en de Amstellandlaan. Het college acht dit ongewenst. De loopafstand zal voor sommige bewoners van woningen in de Porto Buenolaan 170 m bedragen, waardoor de in uitgangspunt 2 genoemde maximale loopafstand wordt overschreden.
Wat de locatie ter hoogte van de woning aan de Koningin Emmalaan 23 betreft, heeft het college toegelicht dat daar in de bodem een gefundeerd riool ligt. Net als bij de andere voorgestelde alternatieve locaties, zal plaatsing van een ORAC op deze locatie leiden tot een toename van de loopafstand voor onder meer de bewoners van woningen in de Porto Buenolaan en de Amstellandlaan. Het college acht dit ongewenst. De loopafstand zal voor sommige bewoners van woningen in de Porto Buenolaan 170 m bedragen, waardoor de in uitgangspunt 2 genoemde maximale loopafstand wordt overschreden.
Gezien het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat de voorgestelde locaties geschikt zijn voor plaatsing van een ORAC en evenmin dat zij geschikter zijn dan locatie 99. Het college had in de door [appellant] voorgestelde locaties dan ook geen aanleiding hoeven zien om niet tot aanwijzing van locatie 99 over te gaan.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013
163-732.