201308886/2/R6.
Datum uitspraak: 10 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Heeswijk-Dinther,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Bernheze,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar zijn verschenen [verzoeker A] en de raad, vertegenwoordigd door M.H.P. van den Elsen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. H.M.F.F. Verbeet, werkzaam bij Royal Haskoning DHV, en [gemachtigde].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] richt zich tegen het hele plan dat voorziet in een ontsluitingsweg aangrenzend aan zijn perceel [locatie].
Ter zitting heeft de raad betoogd dat geen spoedeisend belang is gemoeid met het verzoek nu hij verwacht dat niet met de aanleg van de weg zal worden begonnen voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Dienaangaande overweegt de voorzitter dat, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, voor die tijd wel voorbereidende werkzaamheden zullen worden verricht waaronder het kappen van bomen voor de woning van [verzoeker]. Nu daarmee een feitelijk onomkeerbare situatie wordt bewerkstelligd is de voorzitter van oordeel dat het spoedeisend belang is gegeven.
3. [verzoeker] betoogt dat het nut en de noodzaak van de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg onvoldoende zijn aangetoond. Hij voert hiertoe in het bijzonder aan dat met het gebruikte verkeersmodel de verkeersstromen onvoldoende transparant zijn gemaakt en dat eventuele verkeerskundige problemen vanwege sluipverkeer reeds zullen oplossen als de N279 wordt verbreed tot 4 rijbanen.
3.1. In paragraaf 4.1 van de plantoelichting zijn het nut en de noodzaak van de ontsluitingsweg toegelicht. De aanleiding voor de ontsluitingsweg is de hoge verkeersintensiteit en de verkeerssamenstelling op de Traverse (dorpenroute) in Heeswijk-Dinther. Het doel van de ontsluitingsweg is het verbeteren van de bereikbaarheid van het LOG Hazelbergsebroek en het bedrijventerrein 't Retsel voor (vracht)verkeer. Daarnaast wordt met de ontsluitingsweg een structurele aanpak van de verkeersproblemen op de Traverse en verbetering van de leef- en omgevingskwaliteit voor inwoners van de kom gecreëerd. Om de verkeerseffecten van de ontsluitingsweg te bepalen is onderzoek uitgevoerd met behulp van het N279-verkeersmodel. In de nota van zienswijzen alsmede ter zitting heeft de raad toegelicht dat dit een gevalideerd verkeersmodel betreft waarin de huidige situatie en alle concrete plannen, waaronder de verbreding van de N279, zijn verdisconteerd.
De voorzitter acht het nut en de noodzaak van de ontsluitingsweg voldoende onderbouwd in de plantoelichting. In de enkele herhaling van de zienswijze door [verzoeker] ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich daarbij niet heeft kunnen baseren op het verkeersmodel. Het betoog faalt.
4. [verzoeker] betoogt dat het alternatievenonderzoek niet is gedocumenteerd, waardoor de gemaakte afweging niet transparant is. Hij pleit ervoor de ontsluitingsweg ongeveer 150 m zuidelijker aan te leggen, waardoor de houtwal op zijn perceel kan worden gespaard.
4.1. In paragraaf 4.1 van de plantoelichting is de voorgeschiedenis van het plan beschreven. Daaruit volgt dat reeds in het Verkeersstructuurplan 2007 (hierna: VSP) een indicatief tracé ten zuidoosten van Heeswijk-Dinther is opgenomen. Tussen medio 2007 en begin november 2008 zijn de haalbaarheid en de effectiviteit van een nieuwe ontsluiting Heeswijk-Dinther Zuid globaal onderzocht. Het resultaat daarvan was dat eind 2008 voldoende duidelijkheid gegeven kon worden over het beoogde tracé en de noodzakelijke vervolgstappen. Dit heeft geleid tot het besluit van de gemeenteraad van Bernheze van 5 februari 2009 om ten zuidoosten van Heeswijk-Dinther het tracé te bepalen voor de ontsluitingsweg aan te leggen tussen Laag Beugt en de N279. Het in het raadsbesluit vastgelegde globale tracé voor de nieuwe ontsluitingsweg sluit tevens aan op hetgeen is opgenomen in de structuurvisie Bernheze 2010, aldus de plantoelichting.
4.2. In reactie op de zienswijze stelt de raad dat voor de vaststelling van het VSP alternatieven zijn bezien, waaronder een parallelstructuur langs de A50, welke niet voldeed aan de doelstelling. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het door [verzoeker] voorgestelde tracé verder van het bedrijventerrein 't Retsel ligt, waardoor het (vracht)verkeer daarvan geen gebruik zal maken en door de kern zal blijven rijden. Het thans gekozen tracé maakt volgens de raad de minste inbreuk op het landschap nu zo veel mogelijk in een rechte lijn wordt aangesloten op de N279. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat het thans voorziene tracé aansluit op het provinciaal inpassingsplan "N279 Noord" dat voorziet in de capaciteitsvergroting van de N279. Het ruimtebeslag van het door [verzoeker] voorgestelde tracé zal volgens de raad veel groter zijn, hetgeen vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik niet wenselijk is. [verzoeker] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het alternatievenonderzoek niet zorgvuldig is geweest. Het betoog faalt.
5. [verzoeker] stelt voorts dat bijlage 3 bij het akoestisch onderzoek van januari 2013, opgesteld door Royal Haskoning DHV niet ter inzage heeft gelegen met het ontwerpbestemmingsplan. Er zou een andere bijlage zijn bijgevoegd, waardoor onduidelijkheid is ontstaan over de conclusie van het onderzoek, aldus [verzoeker].
5.1. De raad heeft ter zitting gesteld dat het akoestisch onderzoek compleet met bijlagen ter inzage heeft gelegen, maar dat is geconstateerd dat een bijlage abusievelijk twee keer was bijgevoegd, hetgeen is hersteld.
5.2. Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat hij inmiddels inzage heeft gehad in de desbetreffende bijlage. Voor zover die bijlage niet ter inzage heeft gelegen bij het ontwerpplan, ziet de voorzitter daarin vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat [verzoeker] of andere belanghebbenden daardoor in hun belangen zijn geschaad, nu in het akoestisch rapport wordt verwezen naar bijlage 3 zodat men eventuele discrepanties tussen het akoestisch onderzoek en de bijlage aan de orde kon stellen in de zienswijze en, zoals [verzoeker] heeft gedaan, in beroep. Voor het overige heeft [verzoeker] wat betreft het aspect geluid volstaan met het herhalen van zijn zienswijze, waarop de raad in de nota van zienswijzen is ingegaan. [verzoeker] heeft in het verzoekschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist zou zijn. Het betoog faalt.
6. [verzoeker] voert verder aan dat het plan in de weg staat aan de mogelijkheid voor een achterom en daarmee aan de mogelijkheid op het perceel een tweede ruimte-voor-ruimte woning op te richten.
6.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de mogelijkheid voor een achterom blijft gehandhaafd, maar dat het thans voor het perceel geldende bestemmingsplan de oprichting van een tweede woning niet mogelijk maakt.
6.2. [verzoeker] heeft ter zitting toegelicht dat het perceel zich op dit moment leent voor de oprichting van een tweede woning en na aanleg van de weg wellicht niet meer. Hij heeft geen concreet voornemen voor de bouw van een tweede woning op het perceel en zal daarvoor een bouwtitel op grond van de ruimte-voor-ruimte regeling moeten kopen.
6.3. In aanmerking genomen dat het thans geldende plan de oprichting van een tweede woning op het perceel niet mogelijk maakt en [verzoeker] daartoe geen concrete plannen heeft, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op dit punt onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [verzoeker] bij de vaststelling van het plan.
7. Voor het overige heeft [verzoeker] volstaan met het herhalen van zijn zienswijze. In de nota van zienswijzen is de raad ingegaan op die zienswijze. [verzoeker] heeft in het verzoekschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist zou zijn. Het aangevoerde kan daarom niet slagen.
8. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter in het door [verzoeker] aangevoerde geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond. Het verzoek dient te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013
472.