201307446/2/R3.
Datum uitspraak: 12 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bel-Have B.V. en anderen, gevestigd te Valkenswaard,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], wonend te Valkenswaard,
3. [verzoeker sub 3], wonend te Valkenswaard,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Valkenswaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013, kenmerk 13raad00287, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer Bel-Have B.V. en anderen, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] beroep ingesteld. Bel-Have B.V. en anderen, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar Bel-Have B.V. en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, [verzoeker sub 3], bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Looijmans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. T. van den Berk, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van Bel-Have B.V. en anderen
2. Bel-Have B.V. en anderen richten zich in hun beroepschrift tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" aan de Maastrichterweg 191. Zij voeren aan dat door de verkleining van het bouwvlak ten opzichte van het vorige plan de door hen gewenste bedrijfswoning bij het architectenbureau, op afstand van de bestaande bebouwing, niet mogelijk is. Zij beogen een schorsing van het plandeel, zodat het bouwvlak uit het vorige plan herleeft.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwvlak is verkleind om te waarborgen dat de bebouwing ten behoeve van het nieuwe bedrijf wordt geclusterd. Voorts waren de bouwplannen van Bel-Have B.V. en anderen volgens de raad op grond van het vorige plan ook niet mogelijk, nu de bestemming geen architectenbureau toestond.
2.2. Ter plaatse is een architectenbureau met maquette-werkplaats gevestigd van Bel-Have B.V. en anderen. Niet is in geschil dat de bestaande vergunde bebouwing binnen het bouwvlak valt. Voorts is niet in geschil dat het architectenbureau ingevolge het vorige plan ter plaatse niet als zodanig was bestemd. Bel-Have B.V. en anderen zijn derhalve niet gebaat bij een schorsing van het bestreden plandeel, nu daarmee niet kan worden bereikt dat wordt voorzien in een planologische mogelijkheid om ten behoeve van het architectenbureau een bedrijfswoning op de gewenste locatie te bouwen. Een voorlopige voorziening die voorziet in de door Bel-Have B.V. gewenste bedrijfswoning acht de voorzitter te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een bestemming dan wel een planregel. Van uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie is niet gebleken. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Het verzoek van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B]
3. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] richten zich in hun beroepschrift tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bosexploitatie" aan [locatie sub 2]. Zij beogen met hun verzoek om voorlopige voorziening, als eigenaren en bewoners van een deel van de bestaande woonboerderij met erf, onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat naar aanleiding van foto's is geconstateerd dat het bedrijf in bosexploitatie en de houtzagerij ter plaatse reeds waren gevestigd voor de inwerkingtreding van het vorige plan en dat de daarin opgenomen woonbestemming onjuist is. Het provinciale beleid staat voorts in de weg aan woningsplitsing, omdat de woonboerderij geen cultuurhistorische waarde heeft. Derhalve heeft de raad aan het hele perceel een bedrijfsbestemming toegekend.
3.2. Het perceel [locatie sub 2] heeft de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bosexploitatie".
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder 7.1.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b. alsmede ter plaatse van de aanduiding:
(…)
4. "specifieke vorm van bedrijf - bosexploitatie": een bedrijf welke zorgdraagt voor onderhoud en beheer van bosgebieden alsmede een houtzagerij;
c. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak dan wel het aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" op de verbeelding.
3.3. Niet is in geschil dat het plandeel in het vorige plan een woonbestemming had voor één woning en dat binnen die bestemming bedrijfsmatig gebruik niet als zodanig was toegestaan. Gelet daarop voorziet het plan in een nieuw gebruik. Doordat binnen de bedrijfsbestemming alle bedrijfsactiviteiten van categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, voorziet het plan voorts ook in ander bedrijfsmatig gebruik dan het huidige bedrijf voor bosexploitatie en de houtzagerij. De voorzitter acht de enkele stelling van de raad dat de in het vorige plan toegekende woonbestemming een fout betreft op voorhand onvoldoende motivering en onderbouwing om de wijziging van de bestemming naar "Bedrijf" te kunnen dragen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het vorige plan ruim tien jaar in werking is geweest. Verder is door [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] uitdrukkelijk bestreden dat het gebruik van de houtzagerij is aangevangen voor de inwerkingtreding van het vorige plan en overgangsrechtelijk wordt beschermd.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening in te willigen.
Het verzoek van [verzoeker sub 3]
4. [verzoeker sub 3] richt zich in zijn beroepschrift tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "bouwvlak" ter plaatse van de [locatie sub 3], in het bijzonder met betrekking tot de definitie van "grondgebonden veehouderij" in artikel 1, lid 1.44, van de planregels. Hij heeft verzocht om schorsing van het plandeel teneinde onomkeerbare gevolgen ter plaatse te voorkomen.
4.1. De raad en [partij], eigenaar van het agrarisch bedrijf aan de [locatie sub 3], stellen zich op het standpunt dat [verzoeker sub 3] geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat [partij] geen plannen heeft om omgevingsvergunningen aan te vragen ten behoeve van een uitbreiding van zijn agrarische bedrijf ter plaatse. Verder stellen zij dat het aanhangige hoger beroep met betrekking tot een bouwvergunning voor de uitbreiding van een melkrundveestal op het perceel evenmin leidt tot een spoedeisend belang, nu die vergunning is gebaseerd op het vorige plan, dat daarvoor het toetsingskader vormt.
4.2. Vast staat dat bij de Afdeling een procedure aanhangig is tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2013, met betrekking tot een door het college van burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning voor een rundveestal aan de [locatie sub 3]. Niet is in geschil dat in die procedure de vraag aan de orde is of deze bouwvergunning is verleend ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf. De voorzitter acht niet uitgesloten dat het plan van invloed kan zijn op deze procedure, zodat een spoedeisend belang in zoverre wordt aangenomen. Daarbij betrekt de voorzitter dat niet is uitgesloten dat bij een gegrond beroep in het kader van finale geschilbeslechting in die procedure het plan bij de beoordeling van de bouwvergunning zal worden betrokken.
4.3. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de definitie van grondgebonden veehouderij in artikel 1, lid 1.44, van de planregels is toegevoegd ten opzichte van het vorige plan ter verduidelijking van de definitie van grondgebonden agrarisch bedrijf.
4.4. Ingevolge artikel 1, lid 1.43, van de planregels is een grondgebonden agrarisch bedrijf een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderij, akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.
Ingevolge artikel 1, lid 1.44, is een grondgebonden veehouderij, een agrarisch bedrijf dat uitsluitend of in overwegende mate is gericht op het houden van vee, waarbij het gebruik van agrarische grond noodzakelijk is voor het functioneren ervan.
4.5. De voorzitter overweegt dat uit de formulering van de definitiebepalingen en de toelichting van de raad vooralsnog niet duidelijk is geworden of de raad de voorwaarde dat de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf heeft losgelaten voor grondgebonden veehouderijen. Voorts is niet duidelijk of de raad daarmee ten opzichte van het vorige plan een verruiming van het begrip grondgebonden agrarische bedrijf heeft bewerkstelligd. De voorzitter is er gelet daarop op voorhand niet van overtuigd dat de definitiebepalingen in overeenstemming zijn met de rechtszekerheid. Gelet op het belang van de definitie van grondgebonden agrarisch bedrijf voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van de [locatie sub 3] en ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Bij de te treffen voorlopige voorziening betrekt de voorzitter dat [partij] in zijn schriftelijke uiteenzetting en ter zitting heeft verklaard dat hij geen verdere plannen voor uitbreiding van zijn agrarische bedrijf heeft dan de reeds vergunde uitbreiding van de rundveestal, zodat de voorzitter niet is gebleken van belangen van [partij] die zich verzetten tegen een schorsing van het plandeel. In verband daarmee behoeven de overige betogen van [verzoeker sub 3] geen bespreking.
Proceskosten
5. Ten aanzien van het verzoek van Bel-Have B.V. en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De raad dient ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en het verzoek van [verzoeker sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Valkenswaard van 27 juni 2013, kenmerk 13raad00287, voor zover het betreft de vaststelling van:
a. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bosexploitatie" aan [locatie sub 2];
b. het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "bouwvlak" aan de [locatie sub 3];
II. wijst het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bel-Have B.V. en anderen af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Valkenswaard tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt de raad van de gemeente Valkenswaard tot vergoeding van bij [verzoeker sub 3] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 988,28 (zegge: negenhonderdachtentachtig euro en achtentwintig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Valkenswaard aan verzoekers vergoedt het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 3] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2013
288-715.