201302088/1/R4 en 201302088/2/R4.
Datum uitspraak: 3 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], wonend te Hijken, gemeente Midden-Drenthe,
appellante,
en
de raad van de gemeente Midden-Drenthe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Hijken" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
[appellante] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 mei 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door H. Teijema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan voorziet onder andere in de uitbreiding van het dorpshuis van Hijken tot een multifunctionele accommodatie (hierna: MFA).
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzitter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzitter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Publicatie
4. [appellante] voert aan dat het raadsvoorstel, dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit is gevoegd, ten onrechte niet is gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl. Hierdoor is volgens haar niet duidelijk welke wijzigingen in het plan zijn verwerkt.
4.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Woon- en leefklimaat
5. [appellante] vreest aantasting van haar woon- en leefklimaat door de komst van de MFA op het perceel naast haar woning. Zij voert daartoe aan dat de bouwmogelijkheden op het perceel leiden tot een vermindering van haar uitzicht, privacy en de bezonning op haar perceel. [appellante] stelt hiertoe dat de MFA op een te korte afstand van haar woning wordt voorzien en dat de bezonningsstudie ten onrechte uitsluitend ziet op de maand januari. [appellante] voert verder aan dat de maatvoering op de verbeelding ontbreekt, waardoor uit het plan niet volgt welke bouwhoogten ter plaatse gelden.
Voorts voorziet de bestemming volgens haar ten onrechte in een intensivering van de gebruiksmogelijkheden van het perceel. Deze leiden volgens haar tot onevenredige geluidoverlast en verkeersoverlast. Zij voert daartoe aan dat niet aan de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: VNG-brochure) wordt voldaan. Volgens [appellante] is voorts niet gegarandeerd dat zal worden voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat dit blijkens het akoestisch onderzoek afhankelijk is van het treffen van maatregelen en in het plan niet is vastgelegd dat en wanneer deze maatregelen moeten worden getroffen. Voorts acht zij de aannames uit het akoestisch onderzoek dat het stemgeluid van kinderen zich gelijkmatig verspreidt in alle richtingen, dat er nooit meer dan 20 kinderen gelijktijdig buiten spelen en dat de kinderen niet meer dan twee uur per dag buiten zullen spelen, niet aannemelijk. [appellante] vreest verder dat de overlast door hangjeugd toe zal nemen door het plan.
5.1. De raad stelt dat het bouwvlak ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan "Hijken" uit 1995 gedeeltelijk is vergroot. Het bouwvlak is ongeveer 10 meter vergroot in zuidelijke richting, maar aan de zijde van het perceel van [appellante] is het bouwvlak gedeeltelijk vervallen, zodat niet dichter op haar perceel kan worden gebouwd, aldus de raad.
Het gebruik als school was volgens de raad al mogelijk op grond van het voorgaande plan, hetgeen betekent dat de gebruiksmogelijkheden niet onacceptabel zullen worden geïntensiveerd. De raad stelt in dat kader dan ook van de richtlijnen uit de VNG-brochure te hebben kunnen afwijken. De raad acht de hinder van het stemgeluid en het geluid afkomstig van bezoekersverkeer gelet op de inrichting van de MFA niet onacceptabel. Verder acht de raad de aanname uit het akoestisch rapport dat geluid zich in alle richtingen verspreidt reëel. Gelet op de beschikbare schoolgegevens berusten de aannames over het buitenspelen volgens de raad ook op goede grondslag. Verder stelt de raad dat de bouwkundige maatregelen die worden aanbevolen in het akoestisch rapport in het definitief ontwerp van de MFA zijn verwerkt. Ten aanzien van de verkeerssituatie stelt de raad zich op het standpunt dat het plan niet tot onaanvaardbare verkeersoverlast leidt en in zoverre dan ook niet tot een onacceptabele aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante] leidt.
Bouwmogelijkheden
5.2. De raad heeft met name de bezonning op 1 januari betrokken bij de beoordeling van de te verwachten schaduwhinder, omdat de zon rond die datum het laagst staat. De voorzitter acht dit niet onjuist. Uit de bezonningsstudie volgt dat in januari beperkt meer schaduwwerking plaatsvindt bij de realisering van de bouwmogelijkheden uit dit plan dan in de situatie onder het vorige plan. Beoordeeld is de situatie op verschillende tijdstippen. ’s Ochtends om 9.00 uur doet zich enige extra schaduwwerking voor in de noord-oostelijke hoek van het perceel van [appellante], maar in alle periodes bevindt de tuin van [appellante] zich voor het grootste gedeelte in de zon en na 11.00 uur is de tuin geheel in de zon gelegen. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vermindering van de bezonning ten gevolge van de bouwmogelijkheden uit het plan niet onaanvaardbaar is.
5.3. Blijkens de plankaart van het bestemmingsplan "Hijken" uit 1995 lag het bouwvlak op het perceel waarop de MFA is voorzien dichterbij de woning en het perceel van [appellante] dan het bouwvlak in het voorliggende plan. De afstand tussen het bouwvlak op het perceel van [appellante] en het bouwvlak dat de MFA toestaat, bedraagt 15 meter. De maximale goothoogte ter plaatse van de MFA bedraagt 6,25 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 9 meter. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouwmogelijkheden op het perceel het uitzicht en de privacy van [appellante] niet onevenredig aantasten.
5.4. Anders dan [appellante] stelt, geeft de verbeelding op www.ruimtelijkeplannen.nl, door middel van de informatieknop ‘i’, de toegestane maximale goot- en nokhoogten die gelden ter plaatse van het plangebied weer. Gelet daarop mist het betoog van [appellante] dat uit het plan niet volgt welke bouwhoogten ter plaatse gelden, feitelijke grondslag.
Gebruiksmogelijkheden
5.5. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van maatschappelijke voorzieningen met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen met daarbij behorende tuinen, erven en terreinen. De aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 1" wordt niet verder in de planregels gespecificeerd.
In het bestemmingsplan "Hijken" uit 1995 was aan de gronden ten oosten van de woning van [appellante] de bestemming "Bijzondere doeleinden" toegekend. Uit artikel 4 van de planvoorschriften van dat bestemmingsplan volgt dat ter plaatse een bijzonder gebouw, te weten een gebouw voor medische, religieuze, culturele, sociale, openbare en/of educatieve doeleinden is toegestaan, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, parkeerplaatsen, speelruimte, toegangswegen en groenvoorzieningen.
5.6. Uit het akoestisch rapport van WNP raadgevende ingenieurs van 27 juli 2012, volgt dat het geluidniveau ten gevolge van het plan voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer, indien wordt uitgegaan van de in hoofdstuk 2 van dat rapport beschreven gevelopbouw en de in paragraaf 5.3 van dat rapport aangegeven randvoorwaarden voor de luchtbehandelingsinstallaties.
Wanneer een bestemmingsplan milieubelastende activiteiten mogelijk maakt, dient te worden getoetst of uitvoering van het bestemmingsplan mogelijk is binnen de kaders van de milieuregelgeving. Zoals uit het akoestisch rapport van WNP volgt, kan de geluidbelasting van het gebruik van de MFA voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer, mits specifieke maatregelen getroffen worden. In zoverre is aldus een uitvoering van het bestemmingsplan mogelijk waarbij wordt voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dat ook een invulling mogelijk is waarbij niet wordt voldaan aan deze normen, doet daaraan niet af, nu op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer handhavend kan worden opgetreden indien niet aan de daarin gestelde normen wordt voldaan. De raad heeft zich gelet daarop terecht op het standpunt gesteld dat het Activiteitenbesluit milieubeheer niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.
5.6.1. Het stemgeluid van op de speelplaats aanwezige kinderen en het geluid afkomstig van bezoekersverkeer blijven op grond van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder h, onderscheidenlijk artikel 2.18, derde lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer in deze situatie buiten beschouwing bij het bepalen van de daar bedoelde geluidniveaus. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de raad evenwel in het kader van de vereiste belangenafweging rekening te houden met stemgeluid en het geluid afkomstig van bezoekersverkeer.
5.6.2. Ten aanzien van de geluidbelasting ten gevolge van stemgeluid wordt in het akoestisch rapport geconcludeerd dat de langtijdgemiddelde geluidniveaus nagenoeg aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voldoen. Daarbij is uitgegaan van een buitenspeeltijd van maximaal 20 kinderen tegelijk van twee uur per dag. Uit het akoestisch rapport volgt dat deze aannames zijn gebaseerd op ervaringscijfers. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze aannames van WNP uit het akoestisch rapport onjuist zijn. Voorts heeft zij niet gemotiveerd bestreden waarom in het rapport niet van een gelijkmatige verdeling van het stemgeluid in alle richtingen uitgegaan had mogen worden. In het aangevoerde wordt dan ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet op het rapport heeft mogen baseren.
5.6.3. Een deel van de Hofkamp, waar [appellante] aan woont, zal ten gevolge van het plan niet meer toegankelijk zijn voor gemotoriseerd verkeer. Om die reden en gezien de afstand van onderscheidenlijk de Hofkamp en de doorgaande weg het Westeinde ten oosten van de MFA tot de plaats waar de MFA is voorzien, acht de voorzitter het standpunt van de raad dat ten gevolge van de afsluiting aannemelijk is dat het gemotoriseerd bezoekersverkeer hoofdzakelijk via het Westeinde naar de MFA zal komen niet onjuist. Verder is van belang dat de afstand tussen de verkeersbestemming op het Westeinde en het perceel van [appellante] ongeveer 40 meter bedraagt. Gezien het vorengaande ziet de voorzitter in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidbelasting ten gevolge van het plan, voor zover dat afkomstig is van stemgeluid en bezoekersverkeer, niet onaanvaardbaar is.
5.7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.6.3. is overwogen, ziet de voorzitter in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat het plan in zoverre zal leiden tot onevenredige verkeersoverlast ter hoogte van de woning van [appellante].
5.8. Gelet op het toegestane gebruik uit het plan uit 1995 heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aard van het gebruik van de gronden niet wezenlijk verandert ten opzichte van het voorgaande plan. Gezien het voorgaande, alsmede gelet op de omstandigheid dat de uitbreiding van het bouwvlak in zuidelijke richting gering is en dat de afstand tussen het perceel van [appellante] en het bouwvlak niet kleiner wordt, ziet de voorzitter in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van de richtafstanden uit de VNG-brochure heeft kunnen afwijken.
5.9. Voor zover overlast van hangjongeren wordt gevreesd, overweegt de voorzitter dat dit niet in een bestemmingsplan kan worden geregeld. Dit is immers een kwestie van handhaving van de openbare orde, in welk kader [appellante] zich tot het gemeentebestuur kan wenden.
5.10. Gelet op het vorenoverwogene ziet de voorzitter in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter hoogte van de woning van [appellante]. De betogen falen.
Alternatieven
6. [appellante] voert aan dat onvoldoende is gekeken naar alternatieve locaties voor de MFA. Zij voert aan dat het mogelijk is de school op één van de twee bestaande schoollocaties te concentreren, zonder een MFA op te richten.
6.1. De raad stelt dat de gekozen locatie het meest geschikt is voor de realisering van de MFA. Het alternatief dat [appellante] heeft aangedragen, huisvesten in één van de twee oude schoolgebouwen, acht de raad niet haalbaar, aangezien deze panden te klein zijn om een MFA in te huisvesten.
6.2. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
De raad heeft toegelicht dat uit een oogpunt van kosten en doelmatig ruimtegebruik het realiseren van bebouwing uitsluitend ten behoeve van het gebruik daarvan als school niet haalbaar is, en dat om die reden ervoor is gekozen een MFA mogelijk te maken. Hij heeft toegelicht dat de locaties van de bestaande twee scholen te klein zijn om de gewenste MFA in mogelijk te maken. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de voor- en nadelen van de alternatieven niet voldoende in de belangenafweging heeft betrokken. Het betoog faalt.
Artikel 8, lid 8.3 en 8.4.
7. [appellante] voert aan dat de leden 8.3 en 8.4 van artikel 8 van de planregels onvoldoende rechtszeker zijn omdat van een aantal termen in die bepalingen niet duidelijk is wat daaronder moet worden verstaan. Als gevolg hiervan is onduidelijk in welke gevallen nadere eisen kunnen worden gesteld en wanneer het oprichten van bebouwing deels buiten het bouwvlak kan worden toegestaan.
7.1. Ingevolge artikel 8, lid 8.3, van de planregels, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing alsmede aan de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen.
Ingevolge artikel 8, lid 8.4, kan het bevoegd gezag, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub a, onder 1 en toestaan dat een gebouw buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de oppervlakte van het gebouw buiten het bouwvlak ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt.
7.2. De voorzitter is van oordeel dat uit de aangehaalde bepalingen voldoende duidelijk en rechtszeker blijkt onder welke omstandigheden en met het oog op welke belangen het bevoegd gezag nadere eisen mag stellen of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan mag verlenen. Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
8. [appellante] betoogt dat het plan financieel niet uitvoerbaar is omdat geen onderzoek is gedaan naar het ontstaan van planschade.
8.1. De raad stelt dat hij niet verplicht is een planschade-risico-analyse te laten uitvoeren. Volgens de raad is er voorts genoeg budget beschikbaar gesteld voor het realiseren van de MFA.
8.2. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, anders dan de raad stelt, onvoldoende financiële middelen voor handen zijn om mogelijke planschade te kunnen bekostigen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat in voorkomend geval een planschadeberekening zal plaatsvinden op basis van een vergelijking met het vorige plan dat, zoals hiervoor is overwogen, grotendeels in vergelijkbare bouw- en gebruiksmogelijkheden voorzag. Het betoog faalt.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013
568-731.