201304428/1/V2.
Datum uitspraak: 13 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. [de vreemdeling],
2. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 1 mei 2013 in zaak nr. 12/36194 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 mei 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, gegrond verklaard, het besluit in zoverre vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de staatssecretaris hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3. De staatssecretaris betoogt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich zonder nadere toelichting niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken en dat om die reden het terugkeerbesluit en het inreisverbod, waaraan het terugkeerbesluit ten grondslag ligt, voor vernietiging in aanmerking komen.
3.1. In het besluit van 13 november 2012 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten. Aan het onthouden van een vertrektermijn krachtens artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft de staatssecretaris in het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, aangezien hij niet dan wel onvoldoende medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, niet over een vaste woon- of verblijfplaats en evenmin over voldoende middelen van bestaan beschikt. Deze conclusie wordt bevestigd door de eigen verklaring van de vreemdeling dat hij zich ook in verschillende andere lidstaten aan het toezicht heeft onttrokken, aldus de staatssecretaris.
3.2. Gelet op hetgeen onder 1 is overwogen, staat thans in rechte vast dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het de vreemdeling is toe te rekenen dat hij zijn taskera niet heeft overgelegd. De staatssecretaris betoogt terecht dat hieruit volgt dat de vreemdeling niet dan wel onvoldoende medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Gelet hierop en nu de vreemdeling voorts, naar niet in geschil is, over een vaste woon- of verblijfplaats noch over voldoende middelen van bestaan beschikt, heeft de staatssecretaris, gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, deugdelijk gemotiveerd dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Door te overwegen dat de omstandigheid dat de vreemdeling zich ook in verschillende andere lidstaten aan het toezicht heeft onttrokken niet te herleiden is tot de toegepaste gronden, heeft de rechtbank niet onderkend dat deze omstandigheid voor de staatssecretaris slechts een bevestiging inhield van zijn op voormelde gronden gebaseerde conclusie. Nu, gelet op het voorgaande, geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris niet in redelijkheid de vreemdeling een vertrektermijn heeft kunnen onthouden, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod, waaraan het terugkeerbesluit ten grondslag ligt, voor vernietiging in aanmerking komen.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover hierbij het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod gegrond is verklaard en het besluit van 13 november 2012 in zoverre is vernietigd. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 1 mei 2013 in zaak nr. 12/36194, voor zover hierin het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod gegrond is verklaard en het besluit van 13 november 2012 in zoverre is vernietigd;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, ongegrond;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2013
549.