201304057/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Krommenie, gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 maart 2013 in zaak nr. 12/4402 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2012 heeft het college aan [appellante] een voorrangsindicatie verleend.
Bij besluit van 4 september 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.P. Groot, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H. Arnold, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Verordening indicatiestelling woningen (hierna: de Verordening) wordt in deze verordening onder voorrangsindicatie verstaan de aanwijzing dat een belanghebbende met spoed in aanmerking komt voor een woning en dat voor hem de rangordecriteria voor toewijzing van een woning niet gelden.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, kan het college op aanvraag van een belanghebbende een voorrangsindicatie afgeven indien de belanghebbende dringend en door nood gedwongen op korte termijn behoefte heeft aan een (andere) zelfstandige woonruimte.
Volgens artikel 21 van de Regeling voorrangsindicaties woningen (hierna: de Regeling) wordt een voorrangsindicatie in verband met een sociale noodsituatie afgegeven aan de belanghebbende die zijn woning wegens huiselijk geweld acuut heeft moeten verlaten en van wie, wegens de ernstige geweldsdreiging die van de achtergebleven huisgenoot of huisgenoten uitgaat, niet mag worden gevergd dat hij naar de verlaten woning terugkeert of dat hij deze opeist. Van de ernstige geweldsdreiging moet ten genoegen van het college blijken door een proces verbaal van de politie, zo mogelijk aangevuld met gegevens van justitie.
2. Bij besluit van 4 mei 2012 heeft het college aan [appellante] wegens huiselijk geweld een voorrangsindicatie verleend voor een flatwoning in Zaanstad. Op 12 juni 2012 heeft [appellante] hiertegen bezwaar gemaakt, omdat het college de voorrangsindicatie volgens haar had moeten beperken tot het gemeentedeel Assendelft, aangezien uit een brief van Bureau Jeugdzorg volgt dat het in het belang van haar twee kinderen is dat zij op hun huidige school en kinderdagverblijf kunnen blijven. Het college heeft op 4 september 2012 het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de Verordening en de Regeling als uitgangspunt hebben dat in urgente gevallen de noodzaak tot snelle herhuisvesting voorop staat. Ingeval de voorrangsindicatie tot Assendelft zou worden beperkt, zou volgens het college niet binnen een redelijke termijn aan [appellante] een passend aanbod kunnen worden gedaan. Op 25 september 2012 heeft woningcorporatie Parteon een woning in Krommenie aan [appellante] aangeboden. [appellante] heeft deze woning geaccepteerd, naar zij stelt uit angst dat haar voorrangsindicatie anders zou komen te vervallen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorrangsindicatie niet tot het gemeentedeel Assendelft hoefde te worden beperkt. Hiertoe voert zij aan dat in de Verordening en de Regeling de mogelijkheid om de voorrangsindicatie te beperken, niet expliciet wordt uitgesloten. Volgens haar brengt dit met zich dat het mogelijk is de voorrangsindicatie te beperken. Verder betoogt zij dat indien de belangen van de kinderen bij de besluitvorming zouden zijn betrokken, de voorrangsindicatie tot het gemeentedeel Assendelft zou zijn beperkt.
[appellante] betoogt voorts dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen zicht is op een passend aanbod ingeval de voorrangsindicatie tot het gemeentedeel Assendelft zou worden beperkt. Hiertoe voert zij aan dat zij naar verwachting binnen een redelijke termijn een woning in Assendelft zou krijgen, indien het college de voorrangsindicatie niet alleen aan woningcorporatie Parteon maar ook aan de andere vier woningcorporaties had doorgegeven.
Ten slotte betoogt [appellante] dat het college ten onrechte de voorrangsindicatie heeft verleend voor een flatwoning zonder daarbij de hoogte van de woning te beperken. Het is volgens haar gevaarlijk om met twee jonge kinderen op de vijfde verdieping van een flat met een open trappenhuis te wonen.
3.1. [appellante] kan niet worden gevolgd in haar betoog dat het college bij de besluitvorming geen rekening heeft gehouden met haar kinderen. Immers de omstandigheid dat zij kinderen heeft, was mede reden een voorrangsindicatie te verlenen.
Uit de toelichting bij artikel 8 van de Verordening volgt dat voor de verlening van een voorrangsindicatie een noodsituatie is vereist die alleen door snelle huisvesting in een zelfstandige woning kan worden opgelost. Onder "snelle huisvesting" wordt huisvesting binnen ongeveer een half jaar verstaan. Volgens het college stond bij het verlenen van de voorrangsindicatie de noodzaak tot snelle herhuisvesting voorop. Daargelaten de juistheid van de stelling van [appellante] dat het college de voorrang alleen aan Parteon heeft gemeld, heeft [appellante] in haar brief van 5 mei 2012 zelf te kennen gegeven dat er bijna geen flats in Assendelft zijn. De rechtbank is het college terecht gevolgd in zijn standpunt dat het bij een beperking van de voorrangsindicatie tot het gemeentedeel Assendelft niet realistisch is dat [appellante] op korte termijn, te weten binnen een half jaar, een passend aanbod kan krijgen. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding was de voorrangsindicatie tot het gemeentedeel Assendelft te beperken, aangezien een dergelijke beperking geen belang zou dienen dat aan het doel van de Verordening, noch in zoverre aan de belangen van de kinderen, tegemoet zou komen.
Het college heeft voorts terecht geen aanleiding gezien om de voorrangsindicatie te beperken tot een bepaald type woning, aangezien de aanvraag hiervan geen melding maakt en [appellante] dit evenmin in bezwaar naar voren heeft gebracht.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
434-805.