ECLI:NL:RVS:2013:2474

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201303219/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot opheffing last onder dwangsom

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 19 februari 2013 het beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Asten had op 21 juni 2012 het verzoek van [appellante] om de last onder dwangsom van 22 september 2011 op te heffen, afgewezen. Dit besluit werd door het college later, op 22 november 2012, bevestigd door het bezwaar ongegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, wat leidde tot het hoger beroep van [appellante].

Tijdens de zitting op 29 oktober 2013, waar [appellante] werd vertegenwoordigd door mr. M.A. de Boer en het college door T.J. Jeukens, werd het betoog van [appellante] besproken. Zij stelde dat de rechtbank had miskend dat het college zijn bevoegdheid had moeten gebruiken om de last op te heffen, aangezien deze meer dan een jaar van kracht was zonder dat er dwangsommen waren verbeurd. [appellante] voerde aan dat er geen vrees bestond dat de overtredingen in de toekomst niet beëindigd zouden blijven en dat de last de verkoop van haar perceel bemoeilijkte.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het college voldoende gemotiveerd had dat de overtredingen in de toekomst niet beëindigd zouden blijven, ondanks dat er andere handhavingsprocedures liepen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de afwijzing van het verzoek om opheffing van de last kon handhaven. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 december 2013.

Uitspraak

201303219/1/A1.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Asten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2013 in zaak nr. 12/4030 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2012 heeft het college het verzoek van [appellante] om de last onder dwangsom van 22 september 2011 op te heffen, afgewezen.
Bij besluit van 22 november 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.A. de Boer, en het college, vertegenwoordigd door T.J. Jeukens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college van zijn bevoegdheid gebruik had moeten maken het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom van 22 september 2011 op haar verzoek op te heffen. Zij voert daartoe aan dat dit besluit meer dan een jaar van kracht is geweest zonder dat dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte overwogen dat andere handhavingsprocedures inzake haar perceel lopen, hetgeen voor het college mede aanleiding heeft mogen zijn om haar verzoek om opheffing af te wijzen. Geen vrees bestaat dat de overtredingen in de toekomst niet beëindigd blijven, aldus [appellante]. Voorts voert zij aan dat de opgelegde last de verkoop van haar perceel bemoeilijkt.
1.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2011 in zaak nr. 201007178/1/H1 wordt overwogen dat de omstandigheid dat gevolg is gegeven aan de last, geen reden is voor herroeping daarvan, te minder nu de last mede het niet laten lopen van paarden, het verwijderd houden van een caravan, rijbak en longeerbak en het beëindigd houden van de opslag van mest en hooi op het perceel van [appellante] betreft.
Daargelaten of ten tijde van de aangevallen uitspraak andere handhavingsprocedures liepen, heeft het college voldoende gemotiveerd dat het vreest dat de overtredingen uit de last in de toekomst niet beëindigd blijven. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid aan zijn afwijzing ten grondslag heeft kunnen leggen dat de overtredingen ook in de toekomst beëindigd dienen te blijven.
Bij het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom heeft het college niet bepaald dat het besluit mede geldt jegens (verdere) rechtsopvolgers als bedoeld in artikel 5.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ook overigens heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat dit besluit de verkoop van haar perceel bemoeilijkt, zodat het college ook hierin geen reden had hoeven zien de last op verzoek van [appellante] op te heffen.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
531-761.