201303135/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sittard
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 februari 2013 in zaak nr. 12/1216 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij brief van 23 september 2010 is [appellant] door de horecaondernemers van de binnenstad Sittard voor de duur van twee jaar een algemeen café lokaalverbod (hierna: het lokaalverbod) opgelegd voor de horecagelegenheden die zijn genoemd in de bijlage bij deze brief. Zulks met inbegrip van de terrassen die bij de genoemde horecagelegenheden horen.
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.J.P. Boesten, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder een bestuursorgaan verstaan: een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, dient onder besluit te worden verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:71 wordt, voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, dit in de uitspraak vermeld en is de burgerlijke rechter aan die beslissing gebonden.
2. Volgens de brief van 23 september 2010 is het lokaalverbod aan [appellant] opgelegd vanwege door hem gepleegde strafbare feiten en/of door hem veroorzaakte overlast in een of meer niet nader omschreven horeca lokaliteiten in de binnenstad van Sittard. Voorts wordt in de voornoemde brief vermeld dat het lokaalverbod tot stand is gekomen naar aanleiding van de huis- en gedragsregels voor horecabezoekers in de binnenstad van Sittard en dat deze regels onderdeel uitmaken van het Project Veilig Uitgaan in Sittard. Het lokaalverbod is ondertekend en uitgereikt door wijkagenten.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het lokaalverbod geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en daarom niet vatbaar voor bezwaar. Dit omdat volgens de rechtbank het lokaalverbod is opgelegd door de horecaondernemers van de binnenstad Sittard en niet door een bestuursorgaan. Gelet op het voorgaande heeft het college volgens de rechtbank het bezwaarschrift van [appellant] dan ook terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en daarmee met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb kunnen afzien van het horen van [appellant] in bezwaar. Hetgeen [appellant] heeft betoogd over de rol van de gemeente bij de totstandkoming van het lokale horecabeleid, wat er verder van ook zij, kan aan dit oordeel niet afdoen, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft voorts onder verwijzing naar artikel 8:71 van de Awb vastgesteld dat over het geschil uitsluitend bij de burgerlijke rechter een vordering kan worden ingesteld.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het lokaalverbod een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is, nu ervan moet worden uitgegaan dat het lokaalverbod is opgelegd door het college. [appellant] voert hiertoe aan dat het lokaalverbod tot stand is gekomen naar aanleiding van een samenwerkingsverband tussen de plaatselijke horeca, de politie en de gemeente, waarin het college een leidende en essentiële rol heeft. [appellant] acht het voorts van belang dat het horecaverbod is ondertekend en uitgereikt door wijkagenten.
Volgens [appellant] had in de onderhavige procedure dan ook niet met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb mogen worden afgezien van het horen in bezwaar.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de algemene plaatselijke verordening van de gemeente Sittard-Geleen voorziet in het opleggen van een lokaalverbod dan wel een gebiedsontzegging. Het lokaalverbod heeft daarmee volgens [appellant] te gelden als besluit.
[appellant] stelt zich daarbij op het standpunt dat het lokaalverbod in ieder geval moet worden gezien als een gebiedsontzegging, nu het lokaalverbod tevens ziet op terrassen die in de openbare ruimte zijn gelegen.
[appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de burgerlijke rechter, aangezien inzake het lokaalverbod bij de burgerlijke rechter geen vordering kan worden ingesteld. Ter staving van zijn betoog verwijst [appellant] naar de omstandigheid dat de stichting Stichting Centrummanagement-Sittard Geleen zijn bezwaar tegen het lokaalverbod niet in behandeling heeft genomen en dat op grond van het nieuwe convenant Veilig Uitgaan in Sittard-Geleen 2012-2014 in geval van een lokaalverbod een klachtprocedure moet worden gevolgd en vooralsnog geen civiele procedure.
4.1. Uit het lokaalverbod volgt dat, gelijk de rechtbank heeft overwogen, het is opgelegd door de horecaondernemers van de binnenstad van Sittard en niet door een bestuursorgaan. Het vorenbedoelde lokaalverbod is een waarschuwing van de horecaondernemers aan [appellant] dat hij, indien hij een van de horecagelegenheden betreedt die zijn genoemd in de bijlage bij het lokaalverbod, zich aldaar wederrechtelijk bevindt en aangifte wordt gedaan van huisvredebreuk als bedoeld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het lokaalverbod geen besluit is waartegen bezwaar openstond. Het college kon daarom met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb van het horen in bezwaar afzien. Aan de stelling dat het lokaalverbod tot stand is gekomen naar aanleiding van samenwerkingsverbanden tussen de plaatselijke horeca, politie en de gemeente en het college een leidende dan wel essentiële rol in deze samenwerkingsverbanden heeft, kan voorts niet die betekenis worden gehecht die [appellant] hieraan verbindt, nu het college blijkens deze samenwerkingsverbanden, zoals het convenant ‘Veilig Uitgaan in Sittard-Geleen 2012-2014’, niet bepaalt wie een lokaalverbod wordt opgelegd. Zoals ter zitting bij de Afdeling is bevestigd, is dit aan de horecaondernemers. De Afdeling neemt hierbij voorts in aanmerking dat het lokaalverbod zijn grondslag vindt in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht en niet in een bestuursrechtelijke regeling. Het gegeven dat het lokaalverbod is ondertekend en uitgereikt door wijkagenten kan evenmin tot een ander oordeel leiden, aangezien deze handelingen niet worden verricht onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de gemeente.
De rechtbank heeft voorts met juistheid onderkend dat op grond van de Algemene plaatselijke verordening Sittard-Geleen van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: de Apv) geen lokaalverbod kan worden opgelegd en ook om deze reden het lokaalverbod geen besluit is. In de omstandigheid dat het lokaalverbod ziet op terrassen in de binnenstad en daarmee delen van de openbare ruimte, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel. Dit omdat het lokaalverbod geen verblijfsontzegging als bedoeld van artikel 2.1.1.1a van de Apv is en het lokaalverbod, hoewel het aldus ziet op een beperkt deel van de openbare ruimte in de binnenstad, niet maakt dat [appellant] de binnenstad van Sittard niet mag betreden.
Nu het lokaalverbod geen besluit is, heeft de rechtbank voorts met juistheid geoordeeld dat inzake het lokaalverbod uitsluitend bij de burgerlijke rechter een vordering kan worden ingesteld. Gelet op het feit dat de burgerlijke rechter ingevolge artikel 8:71 van de Awb aan de verwijzing van de rechtbank gebonden is kan [appellant], in tegenstelling tot hetgeen hij heeft betoogd, bij de burgerlijke rechter een vordering instellen en wordt hem aldus tegen het lokaalverbod rechtsbescherming geboden.
De betogen falen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
280-797.