201302503/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2013 in zaak nr. 12/3222 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college de aan [appellant] verleende marktvergunning met onmiddellijke ingang tot nader order geschorst.
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college de marktvergunning voor de duur van drie maanden geschorst.
Bij besluit van 17 november 2009 heeft het college de door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2010 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 november 2009 vernietigd, het besluit van 10 juli 2009 herroepen en de duur van de schorsing van de aan [appellant] verleende marktvergunning op vier weken bepaald.
Bij uitspraak van 9 november 2011 in zaak nr. 201011688/1/H3 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling de door [appellant] en het college daartegen ingestelde hoger beroepen gegrond verklaard, de uitspraak van 21 oktober 2010 vernietigd, het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 17 november 2009 vernietigd.
Bij besluit van 21 juni 2012 heeft het college opnieuw beslissend op de door [appellant] gemaakte bezwaren, het besluit van 10 juli 2009 gewijzigd in die zin dat de daarin bedoelde periode van de schorsing voor drie maanden ingaat per 7 juli 2009 in plaats van 10 juli 2009 en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 juni 2012 vernietigd en bepaald dat de schorsing van de aan [appellant] verleende marktvergunning met ingang van 7 juli 2009 wordt beperkt tot de duur van twee maanden. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12 van de Marktverordening Rotterdam 2008 (hierna: de marktverordening) kan het college een vergunning, al dan niet voorwaardelijk, intrekken, dan wel telkens voor een nader te bepalen aantal marktdagen of te bepalen periode, al dan niet voorwaardelijk, schorsen, indien de vergunninghouder:
(…)
d. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;
e. het marktpersoneel belemmert in de uitoefening van zijn taak dan wel de door het marktpersoneel gegeven aanwijzingen niet naleeft;
f. direct of indirect de goede gang van zaken op de markt in gevaar brengt of verstoort;
(…).
2. In haar uitspraak van 9 november 2011 heeft de Afdeling overwogen dat in alle gevallen van een serieuze overtreding een schorsing van de marktvergunning voor de duur van drie maanden wordt opgelegd, waarbij het aantal markten, waarop de desbetreffende marktkoopman in Rotterdam standplaats inneemt, niet van belang is. Dit verdraagt zich niet met het gelijkheidsbeginsel, omdat schorsing van een marktvergunning bij een vergelijkbare overtreding voor de ene marktkoopman op meer dagen neerkomt dan voor de andere.
Bij het vaststellen van de duur van de schorsing heeft het college dan ook niet mogen volstaan met de motivering die ertoe strekt dat een schorsing van drie maanden evenredig is aan de ernst van het wangedrag van [appellant]. Het college heeft daarbij ten onrechte niet betrokken dat die schorsing op 39 marktdagen neerkomt, zodat de aan [appellant] opgelegde sanctie ontoereikend is gemotiveerd, aldus die uitspraak.
3. Aan het besluit van 21 juni 2012 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] op 4 juli 2009 degenen die zijn belast met toezicht en handhaving op de markt heeft gevolgd bij het uitvoeren van hun werkzaamheden en hen voor de voeten heeft gelopen. Daarbij heeft hij de marktmeesters aangeklede apen genoemd en geroepen dat zij zouden worden vervangen door camera’s en hij marktkooplieden zou oproepen bij het marktkantoor samen te komen. Uit het feitencomplex blijkt volgens het college dat geen sprake is geweest van een min of meer kortstondige uitval van [appellant], maar van bewust en langdurig wangedrag met een beledigend en treiterend karakter, met uitdrukkelijke aantasting van het gezag van de marktautoriteiten waarbij de misdraging zich zelfs niet slechts heeft beperkt tot het verbale.
Onder verwijzing naar het hernieuwde sanctiebeleid heeft het college het standpunt gehandhaafd dat in dergelijke gevallen een schorsing voor de duur van drie maanden wordt opgelegd, ongeacht het aantal marktdagen. De ernst van de overtreding rechtvaardigt een dergelijke maatregel. De omstandigheid dat de schorsing als gevolg van het houden van de zondagsmarkt in de desbetreffende periode voor [appellant] op 39 marktdagen neerkomt, leidt volgens het college niet ertoe dat de schorsing moet worden uitgesteld dan wel in duur moet worden beperkt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de duur van de schorsing van de marktvergunning heeft beperkt tot twee maanden. Hij voert aan dat onomstotelijk is komen vast te staan dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden en hij reeds voldoende is gestraft. Voorts heeft de rechtbank miskend dat het besluit van 21 juni 2012 niet deugdelijk is gemotiveerd, nu de ambtelijke rapportage, waaruit de ernst van de overtreding zou moeten blijken, ontbreekt. De in het besluit weergegeven passages geven volgens [appellant] een onjuist beeld van hetgeen zich heeft afgespeeld. Verder is absoluut niet inzichtelijk waarom het besluit een algemene preventieve werking zou moeten hebben, hetgeen duidt op willekeur. De sanctioneringsbevoegdheid wordt voor een ander doel gebruikt dan waartoe deze is bedoeld, aldus [appellant].
4.1. Wat betreft het betoog dat de ambtelijke rapportage ontbreekt, wordt overwogen dat deze grond voor het eerst in het hogerberoepschrift is aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven. Overigens is de inhoud van deze rapportage letterlijk weergegeven in het besluit van 17 november 2009, zodat [appellant] reeds destijds daarmee bekend was.
Het college heeft te kennen gegeven dat iedere marktkoopman in Rotterdam gemiddeld 2,5 marktdagen heeft, zodat een schorsing voor de duur van drie maanden voor een gemiddelde marktkoopman in Rotterdam neerkomt op 30 marktdagen. Niet bestreden is dat [appellant] als gevolg van de schorsing zwaarder wordt getroffen dan de gemiddelde marktkoopman in Rotterdam. Het college mocht, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011, niet volstaan met de gehandhaafde motivering dat de ernst van de overtreding een dergelijke maatregel rechtvaardigt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank evenwel terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot schorsing van de marktvergunning over te gaan. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de schorsing blijk geeft van willekeur dan wel deze bevoegdheid voor een ander doel is gebruikt dan waarvoor deze is verleend. De rechtbank heeft de duur van de schorsing beperkt tot de duur van twee maanden. In het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor verdere beperking van de duur van de schorsing.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
97-697.