201302422/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Gors- en Ambachtsheerlijkheid van Zuid-Beijerland (hierna: de heerlijkheid), gevestigd te Oud-Beijerland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2013 in zaak nr. 12/601 in het geding tussen:
de heerlijkheid
en
het bestuur van het Faunafonds.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het Faunafonds de aanvraag van de heerlijkheid om een tegemoetkoming in door grauwe ganzen en brandganzen veroorzaakte schade aan percelen grasland afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2012 heeft het Faunafonds het door de heerlijkheid daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2013 heeft de rechtbank het door de heerlijkheid daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de heerlijkheid hoger beroep ingesteld.
Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2013, waar de heerlijkheid, vertegenwoordigd door mr. E.E. Schaake en mr. G.C.W. van der Feltz, beiden advocaat te Den Haag, vergezeld door [gemachtigden], en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk en H.G. Engberink, werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten;
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald. Volgens artikel 2, aanhef, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) kan het bestuur de grondgebruiker op verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade.
Volgens artikel 7, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
2. De heerlijkheid is eigenaar van de gronden gelegen in de "Oosterse Laagjes" en de "Westerse Laagjes" welke gronden, ten tijde hier van belang, in het kader van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nbw) zijn aangewezen als beschermd natuurmonument. Zij exploiteert deze gronden als agrarisch gebied. De heerlijkheid heeft het Faunafonds op 23 mei 2011 verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen voor door grauwe ganzen en brandganzen veroorzaakte schade aan percelen grasland.
3. Aan de, in bezwaar gehandhaafde, afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming heeft het Faunafonds ten grondslag gelegd dat de heerlijkheid niet voorafgaand dan wel uiterlijk op de dag van constatering van de schade een ontheffing krachtens artikel 68 van de Ffw heeft aangevraagd, nu uit de aanvraag volgt dat de schade op 17 mei 2011 is geconstateerd en dat op 18 mei 2011 een ontheffing is aangevraagd. Voorts heeft het Faunafonds aan deze afwijzing ten grondslag gelegd dat op grond van de Regeling geen tegemoetkoming in de schade kan worden toegewezen indien de schade is aangericht op gronden die aangewezen zijn als beschermd natuurmonument in het kader van de Nbw.
4. De rechtbank heeft overwogen dat het Faunafonds de aanvraag om een tegemoetkoming op de juiste gronden heeft geweigerd.
5. De heerlijkheid betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Faunafonds zich op het standpunt mocht stellen dat de heerlijkheid niet alle maatregelen heeft getroffen waartoe zij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden. Daartoe voert zij aan dat zij aan de hand van verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat de schade op 16 mei 2011 in de avond is geconstateerd en dat zij de ontheffing heeft aangevraagd op 17 mei 2011, zodat zij tijdig alle maatregelen heeft getroffen waartoe zij, naar eisen van redelijkheid en billijkheid, was gehouden. De rechtbank heeft derhalve niet onderkend dat het besluit van 16 april 2012 niet berust op een feitelijk juiste grondslag en niet zorgvuldig is voorbereid. Voorts voert de heerlijkheid aan dat het college van gedeputeerde staten bij besluit van 30 augustus 2011 heeft geweigerd een vergunning te verlenen voor het opzettelijk verontrusten en doden van grauwe ganzen en brandganzen op grond van artikel 16 en 19d van de Nbw.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 maart 2005, zaak nr. 200406967/1) impliceert het vereiste in artikel 7, eerste lid, van de Regeling, dat de grondgebruiker naar redelijkheid en billijkheid maatregelen treft ter voorkoming en beperking van de schade, dat deze maatregelen preventief, dat wil zeggen vóór het ontstaan van de schade dienen te worden getroffen, of, ter beperking van verdere schade, uiterlijk op de dag dat de schade is geconstateerd. In de aanvraag om een tegemoetkoming in de schade is door de heerlijkheid vermeld dat de schade is geconstateerd op 17 mei 2011 en dat op 18 mei 2011 een ontheffing is aangevraagd. De heerlijkheid betoogt echter dat de schade op 16 mei 2011 in de avond is geconstateerd, dat het ontheffingsverzoek telefonisch op 17 mei 2011 is ingediend en dat op de aanvraag abusievelijk de datum van 18 mei 2011 als datum van de aanvraag van de ontheffing staat vermeld. Daartoe heeft de heerlijkheid een drietal verklaringen overgelegd. Twee verklaringen zijn verstrekt door medewerkers van de heerlijkheid en de derde verklaring is verstrekt door de jachthouder. De aanvraag is ondertekend namens de heerlijkheid en daarbij is verklaard dat deze naar waarheid is ingevuld. Er is geen notitie over de telefonische indiening van het verzoek, noch heeft de heerlijkheid degene bij wie het telefonisch verzoek is ingediend benaderd met het verzoek dit te bevestigen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de heerlijkheid met deze verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontheffingsverzoek daadwerkelijk op 17 mei 2011 telefonisch is ingediend. Daarenboven heeft het Faunafonds bij de Afdeling ter zitting te kennen gegeven dat het niet mogelijk is om een aanvraag telefonisch in te dienen. Reeds hierom heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de heerlijkheid naar redelijkheid en billijkheid niet alle maatregelen heeft getroffen ter voorkoming en beperking van de schade. Dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid Holland de op 24 mei 2011 ingediende aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 16 en 19d van de Nbw voor het opzettelijk verontrusten en doden van brandganzen en grauwe ganzen heeft geweigerd maakt dit niet anders. Hetgeen de heerlijkheid overigens heeft aangevoerd behoeft derhalve geen behandeling. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
317-798.