ECLI:NL:RVS:2013:2458

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201301790/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • E. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verlenging verblijfsvergunningen door de minister voor Immigratie en Asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, mede voor haar minderjarig kind, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 januari 2013. De vreemdeling had aanvragen ingediend voor de verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunningen, die eerder door de minister voor Immigratie en Asiel op 8 november 2011 waren afgewezen en ingetrokken. De minister verklaarde de bezwaren van de vreemdeling ongegrond in een besluit van 8 februari 2012. De rechtbank oordeelde echter op 25 januari 2013 dat de minister opnieuw moest beslissen op de bezwaren van de vreemdeling, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 december 2013 uitspraak gedaan. De rechtbank had de eerdere beslissing van de minister vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen. In het hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de argumenten van de vreemdeling niet voldoende waren om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde gronden waren niet van zodanige aard dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoording behoefden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verwees het beroep tegen het besluit van 5 april 2013 naar de rechtbank Den Haag voor verdere behandeling. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 december 2013.

Uitspraak

201301790/1/V1.
Datum uitspraak: 10 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarig kind,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 januari 2013 in zaak nr. 12/4597 in het geding tussen:
de vreemdeling, mede voor haar minderjarig kind,
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (lees: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 8 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel aanvragen van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van aan haar onderscheidenlijk haar minderjarig kind verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd afgewezen en deze verblijfsvergunningen ingetrokken.
Bij besluit van 8 februari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel de daartegen door de vreemdeling, mede voor haar minderjarig kind, gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling, mede voor haar minderjarig kind, ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, mede voor haar minderjarig kind, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 3 (lees: 5) april 2013 heeft de staatssecretaris de bezwaren, voor zover daarop opnieuw diende te worden beslist, wederom ongegrond verklaard.
Het tegen het besluit van 5 april 2013 door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep heeft de rechtbank doorgezonden aan de Afdeling.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Het besluit van 5 april 2013 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om dat beroep met toepassing van artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb, ter behandeling en beslissing naar de rechtbank te verwijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verwijst het beroep tegen het besluit van 5 april 2013 ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013
210.