ECLI:NL:RVS:2013:2458
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- E. de Groot
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verlenging verblijfsvergunningen door de minister voor Immigratie en Asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, mede voor haar minderjarig kind, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 januari 2013. De vreemdeling had aanvragen ingediend voor de verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunningen, die eerder door de minister voor Immigratie en Asiel op 8 november 2011 waren afgewezen en ingetrokken. De minister verklaarde de bezwaren van de vreemdeling ongegrond in een besluit van 8 februari 2012. De rechtbank oordeelde echter op 25 januari 2013 dat de minister opnieuw moest beslissen op de bezwaren van de vreemdeling, wat leidde tot het hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 december 2013 uitspraak gedaan. De rechtbank had de eerdere beslissing van de minister vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen. In het hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de argumenten van de vreemdeling niet voldoende waren om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde gronden waren niet van zodanige aard dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoording behoefden.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verwees het beroep tegen het besluit van 5 april 2013 naar de rechtbank Den Haag voor verdere behandeling. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 december 2013.