ECLI:NL:RVS:2013:2454

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201301178/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van afgifte van een verklaring omtrent het gedrag voor de functie van pakkettenbezorger

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 21 december 2012 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 28 februari 2012 de aanvraag van [appellant] afgewezen, omdat uit het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) bleek dat hij eerder was veroordeeld voor verkeersdelicten. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, en [appellant] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 november 2013 behandeld. [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A. Orhan, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. D.D. van Milt. De staatssecretaris stelde dat de verkeersdelicten van [appellant] een risico voor de samenleving met zich meebrachten, vooral gezien de functie van pakkettenbezorger, waarbij hij veelvuldig in contact komt met andere weggebruikers.

De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat aan het objectieve criterium voor de afgifte van de VOG was voldaan. De verkeersdelicten van [appellant] vormden een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie. De rechtbank had ook terecht overwogen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico's die voortvloeien uit de verkeersdelicten zwaarder woog dan het persoonlijke belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State werd op 18 december 2013 openbaar uitgesproken. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201301178/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 december 2012 in zaak nr. 12/2569 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van de functie van pakkettenbezorger afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.D. van Milt, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP & IVB 2011 (Stcrt. 2011, 12842; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die niet in de justitiële documentatie voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen. Voor de terugkijktermijn zijn de periode waarover wordt teruggekeken en de uitgangspunten om te bepalen of een justitieel gegeven binnen de van toepassing zijnde terugkijktermijn valt van belang.
Volgens paragraaf 3.1.1 wordt ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn, ten opzichte van de bewaartermijn van het justitiële gegeven, niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt. De beoordeling van de aanvraag vindt in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien zich één van de in deze paragraaf genoemde uitzonderingen voordoet.
Indien binnen de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid, waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.2 toetst de staatssecretaris of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Volgens paragraaf 3.2.3 wordt het risico voor de samenleving uitgewerkt in een algemeen screeningsprofiel en specifieke screeningsprofielen. Op basis hiervan beoordeelt de staatssecretaris of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2.4 bepaalt de relatie tussen het justitiële gegeven en de functie, taak of bezigheid die de aanvrager gaat vervullen of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid. Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
- de aard van het delict en/of
- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang van de aanvrager bij de afgifte van de VOG zwaarder weegt dan dat van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven, hoewel aan het objectieve criterium wordt voldaan.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
De staatssecretaris heeft het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden ‘geld’, ‘goederen’ en ‘proces’ op de door [appellant] beoogde functie van toepassing geacht. Voor dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vier jaren.
Het risicogebied ‘geld’ beoogt de maatschappelijke risico’s in kaart te brengen die zich voor kunnen doen indien men in een functie of bezigheid de beschikking heeft over geld. Onder dit risicogebied valt het omgaan met contante en/of girale gelden en/of (digitale) waardepapieren en het hebben van budgetbevoegdheden. Bij dit risicogebied wordt gescreend op onder andere het risico van diefstal en verduistering. Verder bestaat het risico van vervalsen en het risico van witwassen.
Het risicogebied ‘goederen’ beoogt de maatschappelijke risico’s in kaart te brengen die zich voor kunnen doen bij het beschikken over goederen waaronder ook wordt verstaan het laden en lossen, het inpakken en het opslaan van goederen. Verder valt onder dit risicogebied het voorhanden hebben van stoffen, objecten of voorwerpen, die bij oneigenlijk of onjuist gebruik een risico vormen voor mens (en dier). Het beschikken over goederen kan risico’s met zich meedragen die tot uitdrukking kunnen komen in diefstal of verduistering, vernieling of vervalsing van goederen. Maar ook misbruik ten eigen bate en het in gevaar brengen van goederen valt eronder. Door oneigenlijk of onjuist gebruik van stoffen, voorwerpen of objecten kan de veiligheid en het welzijn van personen en dieren in gevaar worden gebracht en bestaat onder meer het risico van milieudelicten.
Het risicogebied ‘proces’ beoogt de maatschappelijke risico’s in kaart te brengen die zich voor kunnen doen indien macht over processen wordt misbruikt. Onder dit risicogebied valt het (rijdend) vervoer van goederen, productie, post en pakketten, anders dan het intern transport binnen het bedrijf. Bij het rijdend vervoer van grondstoffen en producten en het bezorgen van post en pakketten bestaat het gevaar van diefstal, verduistering en verkeers(gerelateerde) delicten.
2. Aan de in bezwaar gehandhaafde weigering heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat uit het JDS is gebleken dat [appellant] op 6 april 2010 is veroordeeld wegens het overschrijden van de maximumsnelheid tot een geldboete van € 600,00 subsidiair twaalf dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is [appellant] op 5 februari 2009 en twee maal op 30 januari 2009 transacties overeengekomen van € 270,00, € 360,00 en € 310,00 wegens het overschrijden van de maximumsnelheid. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan het objectieve criterium, aangezien verkeersdelicten, indien herhaald in de functie van pakkettenbezorger, een risico opleveren voor de veiligheid van goederen. Dit risico is erin gelegen dat deze goederen beschadigd raken ten gevolge van het rijgedrag. Tevens bestaat het risico dat daardoor het welzijn en de veiligheid van medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. De staatssecretaris heeft zich in het kader van het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder dient te wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij de afgifte van de VOG.
3. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de door hem begane snelheidsovertredingen alle buiten de bebouwde kom hebben plaatsgevonden, terwijl hij de beoogde werkzaamheden voornamelijk binnen de bebouwde kom zal uitvoeren. Dat ook binnen de bebouwde kom snelheidsovertredingen kunnen worden gemaakt, is volgens hem slechts een veronderstelling en niet gemotiveerd. Hiermee is ook hetgeen is overwogen over de veiligheid van medeweggebruikers binnen de bebouwde kom ongegrond. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de door de staatssecretaris gemaakte belangenafweging onredelijk is, nu zijn persoonlijk belang bij afgifte van de VOG onvoldoende in de belangenafweging is betrokken. Hij voert aan dat hij reeds jarenlang als pakkettenbezorger werkzaam is en in de toekomst moeilijk een andere baan zal vinden. Verder beschikt hij niet over diploma’s, beheerst hij de Nederlandse taal niet goed en is zijn gezin van hem afhankelijk. De weigering van de afgifte van de VOG heeft daarom een enorm effect op zijn gezin, aldus [appellant].
3.1. Niet in geschil is dat in dit geval is voldaan aan het zogenoemde objectieve criterium, zodat uitsluitend ter beoordeling staat of voldaan is aan het subjectieve criterium. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat [appellant] tijdens de uitoefening van zijn functie veelvuldig in aanraking zal komen met andere deelnemers aan het verkeer. Dat de gemaakte verkeersovertredingen buiten de bebouwde kom hebben plaatsgevonden en [appellant] de beoogde werkzaamheden voornamelijk binnen de bebouwde kom zal uitvoeren, doet niet af aan het vastgestelde risico voor de samenleving, nu ook binnen de bebouwde kom snelheidsovertredingen kunnen worden begaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het uitvoeren van de werkzaamheden binnen de bebouwde kom juist een groter risico zal kunnen opleveren voor de veiligheid van medeweggebruikers, hetgeen het standpunt van de staatssecretaris ondersteunt dat snelheidsovertredingen bij uitstek niet te verenigen zijn met de functie van pakkettenbezorger.
Gelet op de ernst van de verkeersdelicten, het beperkte tijdsverloop tussen de datum van het laatste relevante antecedent en de datum van beoordeling en de hoeveelheid antecedenten mocht de staatssecretaris zich op het standpunt stellen dat het risico voor de samenleving onvoldoende is afgenomen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt mocht stellen dat het te beschermen belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van [appellant] bij afgifte van de VOG. Dat [appellant] de gewenste functie niet langer kan uitoefenen, is het bedoelde en voorziene gevolg van de weigering van de gevraagde VOG, nu de wetgever de afgifte ervan voor het kunnen vervullen van die functie heeft vereist. Dit vormt dan ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de staatssecretaris tot afgifte van de VOG diende te besluiten. Hetgeen overigens door [appellant] is aangevoerd, levert evenmin een bijzondere omstandigheid op waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien om de VOG te verlenen. De staatssecretaris mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat is voldaan aan het subjectieve criterium.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
97-697.