ECLI:NL:RVS:2013:2453

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
201301310/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvragen werden op 28 oktober 2011 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 14 mei 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 9 januari 2013 het beroep van de vreemdelingen tegen deze beslissing ook ongegrond. De vreemdelingen hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de grieven van de vreemdelingen. Zij stellen dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de positie van kinderen uit een polygaam huwelijk en dat het onderscheid dat de staatssecretaris maakt tussen hen en de kinderen van de referent en zijn eerste echtgenote in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. De rechtbank had volgens hen moeten onderbouwen waarom dit onderscheid niet ongeoorloofd is.

De Raad van State overweegt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat polygamie in Nederland in strijd is met de goede zeden en de openbare orde. Hierdoor is er volgens de Raad een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid. De grieven van de vreemdelingen worden verworpen, en het hoger beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201301310/1/V2.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[referent], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [de vreemdelingen],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 januari 2013 in zaak nr. 12/18923 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister van Buitenlandse Zaken, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 28 oktober 2011 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 januari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de grieven klagen de vreemdelingen, samengevat weergegeven, dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) de positie van kinderen uit een polygaam huwelijk in ogenschouw had dienen te nemen en dat de rechtbank niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij van oordeel is dat het door de staatssecretaris gemaakte onderscheid tussen hen en de kinderen van referent en zijn eerste echtgenote niet in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: het IVBPR).
2.1. Bij de beoordeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM heeft de rechtbank het belang van de vreemdelingen bij uitoefening van het familie- en gezinsleven met referent hier te lande betrokken.
2.2. Ingevolge artikel 3.16 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb 2000, slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 september 2008 in zaak nr. 200706325/1), bestaat eerst een ongeoorloofd onderscheid indien er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor het gemaakte onderscheid en het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling.
2.4. De rechtbank heeft overwogen en in hoger beroep is niet bestreden dat polygamie naar algemene in Nederland heersende maatschappelijke opvattingen in strijd is met de goede zeden en de openbare orde.
Gelet hierop heeft zij terecht geconcludeerd dat voor het onderscheid tussen de kinderen uit het huwelijk van referent met zijn eerste echtgenote en de vreemdelingen een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Aldus heeft de rechtbank inzichtelijk gemaakt dat het gemaakte onderscheid en de daaruit voortvloeiende behandeling geen ongeoorloofd onderscheid in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR inhoudt.
De grieven falen.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Dekker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
563-795.